Voor het eerst sinds mijn jongen op voetbal zit, sta ik zonder paraplu langs de lijn. Kou, regen, kraag omhoog, de essentie van het voetbalvaderschap bij de F-jes. Langs de lijn regent het veel harder dan in het veld, dat is bekend, langs de lijn is men doorgaans ook stukken fanatieker dan daarbinnen. Ik moet daar overigens niets van hebben.
Deze zaterdag sta ik er voor de vijfde keer, naast de andere vaders van F10, en we staan in de zon. Het is nog warm ook. Dat kan niet goed gaan. Geen regen te bekennen en na een kwartier kijken we tegen een 4-0 achterstand aan. Mijn jongen moet de eerste helft keepen. Hij dreigt als het Lek van Leiden de geschiedenis in te gaan. Een ander joch rent huilend naar zijn vader die hem na wat troostende woorden het veld weer in jaagt. Aan de overkant staan de vaders van de tegenstander, en je hoeft niet eens naar ze te kijken om te weten dat zij oorlogszuchtiger zijn dan een bende Comanches... 5-0! Rechterbovenhoek. Ik ben blij dat het projectiel het hoofd van mijn jongen niet geraakt heeft. Hij kijkt naar een vogel of zo, hij weet niet eens dat de bal achter hem ligt. De woestelingen langs de lijn juichen als holbewoners die na een maand jagen een mammoet omgelegd hebben. Ze blaffen hun nakomelingen nog harder af: “Den, voor jou!”, “Kef, naar vooooren!”. Het zijn net dieren, hun bloeddorst kent geen grenzen.
Wij, vaders van de F10, kijken elkaar aan.
“Wat een zielige vertoning”, zegt de vader links van mij. Doordeweeks is hij medewerker bij de griffie.
“Ze hebben waarschijnlijk een rotleven”, zeg ik, “ze zijn bang dat hun zonen dat ook krijgen.”
Er wordt instemmend gemompeld. Ze weten niet dat ik leraar ben. Ik ben nieuw. Van dat schrijven weten ze al helemaal niets. Het is rust. Ik kijk omhoog. Geen regenwolk te bekennen.
In de kleedkamer troosten wij onze zonen. Ze zitten stuk voor stuk bij hun vader op schoot. Sommige snikken. Mijn jongen is de enige zonder pruillip, want hij hoeft na rust niet meer te keepen. We zeggen dat het niet erg is, en we menen het ook wel, maar toch knaagt er iets. We jagen de ventjes de mat weer op, wij nemen onze posities langs de lijn weer in. Voordat we weer een beetje aan de zon op onze koppen gewend zijn staat het 6-0. Het geschreeuw aan de overkant begint ook van voor af aan. Wij kijken elkaar niet aan, maar wij verstaan elkaar heel goed.
“Naar vooooren Leiden!” roept de papa naast mij, in het dagelijks leven ICT medewerker. “Blijven beweeeegen!”. Dat is de kale belastingambtenaar die er altijd doodmoe uit ziet door die grijze zakken onder zijn ogen. “Méélopen” roep ik naar mijn jongen “meelopeeeeen!”. Het is geen roepen, het is schreeuwen.
Vanaf dat moment komt er niets dan vormloos gebrul uit onze kelen. Merkwaardig genoeg lijkt het effect te hebben. De F10 begint te draaien, het is krankzinnig, die jochies doen nog wat wij schreeuwen ook. Zo fanatiek heb ik ze niet eerder gezien, die keren dat ik als een natte hond stond te druipen langs het veld. Goed, het wordt weliswaar 7-0, maar wij, vaders, weten dat we zeker tien minuten een veldoverwicht hebben gehad. Bijna juichend rennen we de wei in na het fluitsignaal. We zijn zo trots dat we onze zonen optillen als waren het winnaars. In de kleedkamer wordt gelachen en met handdoeken gemept.
“Ze pikken het wel op” zeg ik, “dat, eh... coachen”
“Volgende week moeten we het weer doen” zegt de belastingman.
“Ja” zegt de ICT’er, “ook als het regent”