Je hoort wel eens van kinderen die achttien jaar lang door hun ouders in een kelder zijn opgesloten, die slecht te eten krijgen, weinig daglicht zien, geen mobieltje of een abonnement op de Donald Duck hebben, geen verzen mogen schrijven, slechts eenmaal per dag naar het toilet kunnen, enzovoorts. Deze praktijken zijn niet goed te praten, ik vind het zelfs ronduit, eh, heel erg. Ik heb hier een uitgesproken mening over. Dat u maar weet waar ik sta.
En toch, en toch… ondanks mijn hoge morele eisen – kom er nog maar eens om – en mijn onbesproken gedrag in alles behalve snelheidsovertredingen, ben ik bang. Bang dat ik mijn kinderen evenveel schade toebreng als die cipiers van hun eigen kelders. Het is domweg niet uit te sluiten. Voetbalkeepers zijn zo goed als hun grootste blunder, mensen zo goed als hun slechtste daad.
Dit weekend kwam ik niet opdagen op het concert van mijn dochter. Ze is 7 en ze speelt cello. Ze had een uitvoering, en ik dacht dat het om 16 uur begon, maar ik had mij vergist – ik had te achteloos en met te weinig interesse de flyer gelezen. Het was 15 uur, het concert. Toen ik kwam was het al voorbij. Zelfs voor het slotapplaus was ik te laat, ik kon enkel nog klappen voor de trotse ouders en behulpzame kinderen die netjes hun stoelen aan het stapelen waren.
Ze huilde niet – mijn dochter, zoals die opgesloten kinderen in donkere kelders ook zelden huilen (dit heb ik van horen zeggen), ze sprak geen verwijt uit. ‘Dacht je niet ‘waar blijft-ie nou?’ vroeg ik radeloos. Nou, ze had wel af en toe naar de deur gekeken, als er iemand binnenkwam. En ze had gedacht: moet ik straks alleen naar huis fietsen met die cello?
In wroeging kan je wonen. Het is een onmetelijk land dat je helemaal voor jezelf hebt. En schaamte is een klein kamertje zonder ramen, waarvan je de sleutel hebt ingeslikt, tegelijk met een hoop sterke drank. Kom op met die verwijten, dacht ik, verlos me.
Ze vroeg of ze thuis nog even tv mocht kijken. Ik zei dat het mocht.