Ik moest het de
dag na de verkiezingen over Wilders hebben in de klas, dat kon niet anders. Er
was al veel over gezegd, maar nog niet door mij, en het voelde alsof ik de school vertegenwoordigde in deze kwestie. Afgelopen donderdag kon je sowieso met niemand een
gesprek voeren zonder eerst Gekke Geert ter sprake te brengen, alsof je samen
even de vuilnis aan de straat moest zetten alvorens aan de slag te kunnen.
Zodoende had
Wilders niet alleen de vierkiezingsavond gegijzeld, maar ook de dag erna. De
manier waarop het gebeurde was herkenbaar. Soms heb ik het net doodstil in de
klas - zo’n verwachtingsvolle stilte, het begin van alles – en dan roept een knul
ineens keihard ‘gadverdamme, Sjon heeft een bout gelaten!’
Daar moet je dan
wat mee, met die bout, je moet er iets over zeggen, liefst iets grappigs, dan
moet-ie verwaaien, en pas daarna kan je weer verder met de les.
In een brugklas
zonder één enkele Marokkaan vroeg ik slapjes: ‘Meneer Wilders wil minder
Marokkanen. Wat vinden jullie daar nu van?’ ‘Pff. Discriminááátie’ zei een
jochie. Ik vond het een beetje plichtmatig klinken, alsof zijn vader dit bij
het ontbijt vanachter de iPad precies zo had gezegd. Ritsen van etuis werden
doelloos heen en weer geschoven. ‘Gaan we nu Muziek doen?’ hoorde ik ze denken.
Het tweede uur,
een nieuwe poging, een vierde klas die een directere aanpak wel aankon. ‘Willen
jullie meer of minder Marokkanen?’ vroeg ik. Eerst werd het stil. Toen begon
een groepje jongens ‘Meer, meer, meer!’ te scanderen. We lachten met zijn
allen, daarna had ik de grootste moeite nog een fatsoenlijke les te geven.
Het vierde uur. Tweede
klas. De demagoog in mij was inmiddels wakker geschud.
‘Hé! Willen
jullie meer of minder huiswerk?’
‘Minder!’
‘Willen jullie
meer of minder Marokkanen?’
Stilte. Maar dan
van het soort waar je echt iets mee moet. Laat je ‘m glippen, dan ben je zulke stiltes
niet waard.
‘Zie je wat er
gebeurt?’ zei ik. ‘Laat je nooit een antwoord in de mond leggen. Bedenk eerst
waar die vragensteller eigenlijk op uit is, en of die vragensteller wel echt
iets van jou wil weten...’
Zo orakelde ik
wat voor mij uit, maar het voelde alsof ik uit het verkeerde lesboekje stond te
doceren. Zij hadden toch niet staan roepen in Den Haag?
‘Wilders is vroeger
heel erg gepest op school,’ zei een jongen. ‘Wist u dat?’
Het vijfde uur zou
ik gewoon zeggen waar het op stond, zonder omtrekkende bewegingen. Ik ging er
voor staan, maar de leerlingen denderden binnen, ze pakten de muziekinstrumenten
en begonnen meteen te oefenen. Iemand vroeg: ‘Vandaag is het voor een cijfer hè
meneer?’