Max is vriendelijk en spraakzaam, hij praat prachtig Engels met
een hoge stem, zodat het lijkt alsof hij zojuist ergens van geschrokken
is. Hij vindt emoties tonen lastig en is moeilijk aan het werk te krijgen,
tenzij hij druk bezig is, dan vindt hij het moeilijk te stoppen. Zijn bril is altijd een beetje beslagen, zijn ogen gaan schichtig heen en weer alsof hij zoekt naar
de dichtstbijzijnde nooduitgang. Hij houdt van rust en duidelijkheid, vertelde
zijn moeder. Ik dacht: wie niet?
Max heeft een autistische stoornis. Zijn
moeder: ‘I love him to death, he drives me bananas.’
In de les heb ik nooit last van Max. Hij doet alles op zijn
laptop, ik vermoed dat hij veel zit te minecraften. Maar deze week is er iets
gebeurd waardoor alles is veranderd. Het was een gewone les. Nu ja, gewoon, ik
vertelde wat over Schönberg en Stravinksy. Niet voor watjes. Ik liet Le Sacre du Printemps horen. ‘Zonder Stravinsky
had je nooit déze muziek gehad!’ Het aardige is dat ze zoiets direct geloven. Nu speelde ik de filmmuziek van Jaws af, want
dat kennen ze. Een lage bromtoon, en nog één, er groeit een ritme uit, er komt
iets tot leven, je voelt de reuzenhaai dichterbij komen. Max zat vlakbij de
speaker, intens geconcentreerd, hij leek er in te willen kruipen. Vlak voor het stuk volledig ontspoort zette ik de muziek abrupt stop, deed het licht uit en
gaf een loeiharde brul op een manier die je desgewenst zou kunnen omschrijven
als ‘WHOEAAAAH!’
Het is flauw, kinderachtig, en het werkt altijd. Gegil, iedereen
schoot overeind, een telefoon viel uit een paar stiekeme handen. Max werd rood,
sloeg met zijn vuisten op tafel en sprak de legendarische woorden:
‘Damn it, you son of a bitch!’
Er golfde een lach door de klas. Twee jongens vielen bijna
van hun stoel, sommige meisjes hadden een hand voor de mond geslagen. Max werd nu
scharlakenrood, wipte op zijn stoel en keek naar de grond, in de hoop dat hij
er in kon verdwijnen. Ik weet zeker dat hij dacht dat zijn laatste uur had geslagen,
dat hij voorgoed van school verwijderd zou worden. En iedereen maar lachen, de
een hoog, de ander hol, hemel wat kunnen zestienjarigen toch gemeen luidruchtig
zijn.
Daar stonden wij, Max en ik, in het middelpunt van de storm, tot elkaar
veroordeeld. Hij moest zijn verontschuldigingen aanbieden, en ik ook, maar we
kregen de kans niet in de chaos en het rumoer. Toen het eindelijk stil werd
wist ik niets beters te zeggen dan ‘Ja, die haai, that was a real son of a bitch.’
Sindsdien groet Max mij vriendelijker en krachtiger, waarmee
hij onze nieuwe verstandhouding bekrachtigt. Wij hebben iets gemeen. Wij houden van rust. En van
duidelijkheid.