De eerste dag van de vakantie reisde ik met mijn gezin af
naar Terschelling. Onze camping nabij het gehucht Formerum bleek niet ver van
de beruchte camping Appelhof te liggen, dus ik was de eerste dagen een beetje benauwd
dat ik leerlingen tegen het lijf zou lopen. Van het ene op het andere moment
verander je door zo’n ontmoeting van een argeloze vakantieganger in een
ontsnapte leraar op slippers waar kinderen enorm van schrikken. En wat zeg je
tegen een leerling die acht kratten bier in zijn winkelwagentje heeft
gestapeld? ‘Zo, gaan jullie het gezellig maken, jongens?’ of het meer
pedagogisch verantwoorde doch oersaaie ‘Pas op hoor, doen jullie het rustig
aan?’
In de bomvolle Jumbo van Formerum hingen groepjes jongens besluiteloos
voor de schappen met kant-en-klaarmaaltijden. Een groep meisjes debatteerde fel
over welk kuipje boter aan te schaffen. Gemengde groepen zag ik niet. Brave
huisvaders zoals ik manoeuvreerden hun karretjes met verbeten blikken tussen de
samengeklonterde jongeren door. De Jumbo van Formerum, een prachtige naam, een naam
als een gevaarlijke pretparkattractie, en dat was het eigenlijk ook. Nergens
leerlingen te zien.
Gerustgesteld ging ik eens kijken of het waar was wat ze
zeiden over de Appelhof, of er nog zo gezopen werd als ‘vroeger’, ondanks de
nieuwe drankwet. Het was midden op de dag. Ik schrok behoorlijk. Zoiets had ik
nog nooit gezien. Ik bedoel niet het drinken, nee, ik bedoel hoe de camping was
ingericht. Allemaal dezelfde groene tenten, allemaal keurig een picknicktafel
voor de luifel, strakke heggetjes, ieder een eigen vak. Het hield het midden
tussen een militair vluchtelingenkamp en een vinexwijk. Zo zag een weekje
‘Terso’ er dus uit. Eindelijk vrij van ouderlijk gezag onderwierpen tieners
zich hier aan een lijst met dertig huisregels en sprongen zij keurig uit de
band in een honderd procent voorspelbaar pleziertraject. Geen spoor van
vrolijke anarchie, wildgroei aan kleurige tentjes en torens van bierkratten. Plichtmatig,
zo oogde het.
Zou het kunnen zijn dat deze generatie tieners gewend is geraakt aan
regels en controles, overal en altijd? Dat ze hun schouders ophalen, dat ze
vinden dat het er nu eenmaal bij hoort? Het polsbandje dat hen toegang
verschafte tot de camping droegen zij niet als een hinderlijk merkteken maar
als een trofee. Ik durf mijn eigen, door mijn dochter gemaakte, loom-armbandjes
erom te verwedden dat ze de Appelhof-polsband nu, aan het begin van het
schooljaar, nog steeds met trots dragen.
Op de boot terug hingen plukjes jongens en meisjes. Gescheiden.
De jongens zwegen en zaten bleekjes over hun smartphones gebogen. Sommigen
droegen wel zes polsbandjes, van de camping de discotheek, het zwembad, weet ik
het al. De meisjes praatten met gedempte, schorre stemmen. Een enkeling dronk
kleine slokjes water.