Het is een lome, warme middag. Plukjes scholieren fietsen
door de stad, traag, zwabberend, en ogenschijnlijk zonder richting. Op een
tijdstip dat normaal ‘het vijfde uur’ genoemd wordt vullen ze ineens de
openbare ruimte. Ze zijn vrij, nu ja, misschien nog boeken inleveren, rapport
halen, het voelt als vakantie. Deze dagen, waarin hun leraren saai nakijkwerk
doen, vergaderen, opruimen enzoverder, zijn voor de leerlingen de mooiste dagen
van het jaar. Al zijn die oelewappers zich daar natuurlijk helemaal niet van bewust,
die doen maar wat, alles gaat vanzelf en niets noopt tot reflectie.
Het is mijn vrije dag, en ik vermaak mij met het observeren
van die plukjes. Ze gaan naar het zwembad, ijs eten, shoppen zonder geld, of
naar de Mac. Vroeger waagde ik het wel eens ze terecht te wijzen, vriendelijk
bestraffend (‘Niet met zijn drieën naast elkaar op het fietspad jongens!’). Nadat
ik was gepasseerd hoorde ik altijd gegniffel. Woede steeg dan naar mijn hoofd, ik
had me willen omdraaien om ze eens de waarheid te zeggen. Maar ze zijn
onaantastbaar, ze zijn van hun leraren en andere kwelgeesten verlost.
Die fout
maak ik nu niet meer, ik laat ze begaan. In de supermarkt stuit ik op zo’n plukje.
Ze zijn niet van mijn school. Met zijn tienen verdringen ze zich voor de kassa
om één blikje Red Bull af te rekenen. ‘Pardon...’ zeg ik, want ik wil mijn
boodschappen graag op de band leggen. ‘Moven! Er wil er één langs!’. Duwen en
trekken. ‘Hé, doe ’s chill, gast’. ‘Sorry meneer, hij wil niet aan de kant.’ Dat
bekende samenzweerderige gegrinnik. Geduld, gun het ze vandaag, over een week
zitten ze op de camping met hun ouders.
Dit zijn gestolen dagen, dagen van kriebelend gras en klotsend
water. Geen school meer, maar de officiële zomervakantie heeft de kleefstof die
de kunstmatige eenheid ‘klas’ bij elkaar houdt, nog niet opgelost. Mijn zoon
heeft het tweede jaar op het gymnasium erop zitten. Hij gaat deze dag met klasgenoten
ergens langs de Vliet zwemmen en in het gras liggen. Of zoiets. Het is via
Whatsapp geregeld. Hij moet twee flessen Fanta meenemen, dat is alles wat ik
weet. Ik heb dus nog wat vragen.
‘Wie komen er allemaal?’
‘Weet ik niet.’
‘Tot hoe lang duurt het?’
‘Weet ik niet.’
‘Gaat er ook een leraar mee?’
‘Huh? Nee, natuurlijk niet.’
Daarna vliegt hij de deur uit. Verschrikkelijk veel zin heeft
hij in al deze onduidelijkheid.
Dat is vakantie, dat je een ruime hoeveelheid Niets
om je heen schept. Dat lukt het best als je dertien bent, op deze gestolen
dagen. Soms ga ik, tussen twee rapportvergaderingen door, in het gras van het
sportveld liggen, en dan voel ik het ook.