Bij een schrijver als Patrick Modiano, dit jaar bekroond met
de Nobelprijs, krijg je zo langzaamaan de indruk dat je zijn gehele oeuvre moet
kennen om iets zinnigs te kunnen zeggen over één boek. Het is net of die prijs,
tezamen met alle analyses en retrospectieven die erop volgen, niet alleen het
oeuvre bekroont, maar ook meteen de duiding ervan voor zijn rekening neemt. Om
in de kerstsfeer te blijven (hier neem ik een beetje risico): met ieder boek werd een boom verder opgetuigd. Die
boom stond er allang, tamelijk onbeweeglijk, alleen vergaten wij te kijken. Nu, met de Nobelprijs, is de piek erop gezet. Lichtjes aan, oeh en ah, je bent slechts nog in staat
het geheel te zien.
Ik las onlangs Zondagen
in augustus, een roman uit 1986. Het was mijn tweede Modiano ooit (In het café van mijn verloten jeugd las
ik enkele jaren geleden), en mijn eerste na het gedoe rond de Nobelprijs. Zondagen in augustus is een betoverende,
en vooruit, je moet het woord maar durven laten vallen, bloedstollende kleine
roman.
Een kenner zou over Zondagen
in augustus misschien zeggen dat het een typische Modiano is, dat zijn toon
en zijn thematiek er in samengevat liggen, de zachte melancholieke sfeer, het
doelloze bewegen door de stad, het diffuse verleden dat overal op de loer ligt,
en dat het enige afwijkende wordt gevormd door het decor: Nice, in
plaats van Parijs. Maar goed, ik ben geen Modiano-kenner, en ook niet zo geïnteresseerd
in de hele boom. Ik lees een boek, geen oeuvre.
Hoofdpersoon
Jean is in het vertelheden om onduidelijke redenen afgereisd naar Nice. De
straten en boulevards roepen herinneringen op aan een eerder verblijf in Nice,
vele jaren geleden. In dit verleden speelt het hele verhaal zich af. Jean was met
zijn vriendin Sylvia op de vlucht. Jean, Sylvia, en een diamant, ze zijn naar het
zuiden gereisd, ze zouden eigenlijk wel verder willen dan Nice, maar dat lukt
niet. De zee snijdt hun pad af.
Ze laten zich ook wel heel gemakkelijk het pad afsnijden, zo valt je op, bij het minste of geringste zakken de twee weg in indolentie. Sterker nog, ze lijken hun ondergang zelf op te zoeken. Vanaf de eerste ontmoeting met het ‘Amerikaanse echtpaar’ (dat bij nader inzien opmerkelijk goed Frans spreekt, in diverse dialecten zelfs) Neal voel je die ondergang naderen. Het fraaie is hoe Modiano in de lucht laat hangen waar het stel voor vlucht, waar de dreiging nu precies vandaan komt, en op welke manier ze in Nice hun ondergang tegemoet slenteren.
Ze laten zich ook wel heel gemakkelijk het pad afsnijden, zo valt je op, bij het minste of geringste zakken de twee weg in indolentie. Sterker nog, ze lijken hun ondergang zelf op te zoeken. Vanaf de eerste ontmoeting met het ‘Amerikaanse echtpaar’ (dat bij nader inzien opmerkelijk goed Frans spreekt, in diverse dialecten zelfs) Neal voel je die ondergang naderen. Het fraaie is hoe Modiano in de lucht laat hangen waar het stel voor vlucht, waar de dreiging nu precies vandaan komt, en op welke manier ze in Nice hun ondergang tegemoet slenteren.
De diamant is gestolen, dat ligt er dik bovenop. Maar waarom
draagt Sylvia hem dan zo opzichtig? Willen ze eigenlijk niet vluchten? Willen
ze gevonden worden? Lang niet alle vragen die Modiano bij de lezer oproept
worden beantwoord. En is er wél een antwoord, dan komt er een nieuwe vraag voor
in de plaats, en nooit een ontknoping. Dit boek is immers geen thriller.
Desondanks voert Modiano de spanning op, vakkundig, tegelijk met het tempo. De nachtelijke scène waarin het echtpaar Neal de twee haast willoze geliefden op sleeptouw neemt langs etablissementen aan de Cote d’Azur knijpt je keel dicht. En dan is er steeds die schim uit hun verleden die overal opduikt, een onaangename kerel die Villecourt heet. Toch zijn Jean en Sylvia minder bang voor de schimmen dan eigenlijk zou moeten, ze wuiven alle dreiging weg:
Desondanks voert Modiano de spanning op, vakkundig, tegelijk met het tempo. De nachtelijke scène waarin het echtpaar Neal de twee haast willoze geliefden op sleeptouw neemt langs etablissementen aan de Cote d’Azur knijpt je keel dicht. En dan is er steeds die schim uit hun verleden die overal opduikt, een onaangename kerel die Villecourt heet. Toch zijn Jean en Sylvia minder bang voor de schimmen dan eigenlijk zou moeten, ze wuiven alle dreiging weg:
‘De hemel was die
middag zo blauw, de gevels van de flatgebouwen zo wit en zo roze dat een spook
als Villecourt niet tegen die zomerse kleuren op kon. Hij zou het niet
bolwerken. Hij zou oplossen in de lucht waarin de geur van mimosa hing’
Ook de raadselachtige Neals blijken ‘spoken’, er bestaat niemand met die
naam, en ze zijn niet te traceren. Sylvia wordt in Nice ontvoerd door de
‘spoken’, en de hoofdpersoon blijft radeloos achter. Haar verdwijning wordt
nooit opgelost.
In het laatste gedeelte, als de herinnering van de
ik-persoon ons meeneemt naar de bloedeloze ‘badplaats’ aan de Marne waar hij Sylvia ontmoet, wordt duidelijk waarom de twee geliefden in Nice zitten en
hoe ze aan die diamant zijn gekomen. Terug naar het vertelheden. Jean beweegt
nu zelf als een schim door Nice, hij heeft ontdekt wat hij al die tijd al wist:
het heeft geen zin te vluchten voor je lot. Zo wordt Zondagen in augustus een boek over de onbegrijpelijke
lotsbestemming van de immer mistastende mens.
Het is verrukkelijk hoe het plot in dit boek in dienst staat
van de toon en de beeldenrijkdom, in plaats van andersom. Het is een verrukking
om een boek te lezen waarin de stijl en de stof, de vorm en de inhoud
samenvallen, waardoor er iets beklijft dat je een sfeer zou kunnen noemen, maar
evengoed een wereldbeeld. Kennelijk is dat het enige wereldbeeld dat Modiano
ter beschikking heeft, de kenners zeggen het, Modiano zelf zei het in een interview
in NRC in 2004:
Men is veroordeeld
steeds hetzelfde boek te schrijven […] Het is alsof je één groot boek schrijft
waarin je onophoudelijk dezelfde gegevens omwerkt.
Zie je, toch die boom, met piek. Het zal wel. Voor mij staat
dit boek moeiteloos op zichzelf. Alles in dit boek gebeurt en is geschreven met zo’n
ogenschijnlijke eenvoud, zo vol gratie en vanzelfsprekendheid dat het je
tegelijk beklemt en verrukt. Het maakt dat je even in een droevige
vrede leeft met, ja, met alles. Wie zo’n boek schrijft heeft niet eens een
oeuvre nodig.