Ik las ‘De Nederlandse Maagd’ omdat het boek de AKO literatuurprijs had gewonnen. Het is geen bijzonder goede reden, ik geef het toe, het is zoiets als naar FC Zwolle gaan kijken omdat ze bovenaan staan in de Jupiler league, maar ik was nieuwsgierig omdat halfvlieggewicht Marente de Moor de zware jongens Grunberg, Buwalda en Thomése het nakijken had gegeven. Je ziet het zo voor je, Grunberg met zijn kettingzaag, Thomése de honkbalknuppel, Buwalda de bijl, en Marente tegenover hen met een dunne floret, zo’n degen met een bolletje in plaats van een punt omdat het anders au doet. Laat maar, dachten de mannen, drie pils dan maar?
Op Recensieweb wordt als volgt samengevat waar De Nederlandse Maagd over gaat: September 1936. Een achttienjarig meisje wordt naar een bijna leegstaande villa op een verlaten landgoed gestuurd om daar schermlessen te krijgen van een verbitterde man met een groot litteken die vroeger een goede vriend van haar vader was maar nu om mysterieuze redenen niet meer.
Ik vind het altijd knap, zo’n samenvatting. Bovendien klopte het wel zo’n beetje, stelde ik vast nadat ik het boek had dichtgeslagen. Verder was ik teleurgesteld, maar wist niet precies waarom. Een paar dagen later zag ik een foto van Marente in de krant. Ik keek naar een zelfverzekerde, elegante jonge vrouw. Ze hield haar arm een eindje omhoog, licht gebogen, alsof ze een degen vasthield. Dit is wat ik ook tegen mijn vrouw zei. Mijn vrouw antwoordde: 'dat boek gaat dus over haar. Over dat ze eens lekker gepakt wil worden door een stevige ouwe vent.'
Ik zei: daar ging het boek helemaal niet over! Het is de schuld van Connie Palmen dat iedereen denkt dat vrouwen alleen over zichzelf schrijven. Dit boek ging over, tja... er waren toestanden met nazi’s, littekens en geheimen uit de Eerste Wereldoorlog, met schermlessen die op een zeker moment om onduidelijke reden nooit meer doorgaan, mysterieuze brieven die nooit verstuurd werden, oude vetes, dode paarden, toernooien, geile, geschifte tweelingbroers. Allemachtig, het ging over god weet wat, en het was allemaal opgeschreven om de aandacht af te leiden van iets anders. Maar wat?
Ik gaf mijn vrouw alsnog gelijk. Dit is gebruikelijk, maar in het onderhavige geval ook terecht. Marente de Moor wil schrijven over een meisje dat op Marente de Moor lijkt en dat lekker gepakt wil worden door een bonkige oude vechtjas, een huzaar, een echte kerel, met zoveel littekenweefsel dat hij pijnloos een trekhaak op zijn rug kan laten lassen. Als ze het boek gaan verfilmen moet hij gekleid worden, zo’n kerel. Daar wil ze over schrijven. Ze durft het alleen niet goed, en zodoende komt ze er een beetje bekaaid af. Een enkele terloops beschreven beurt, dat is alles. Het is een beetje sneu, vooral omdat het haar eigen schuld is: zij is de schrijfster, ze had het hele boek vol kunnen seksen, maar ze durfde het niet aan. Het boek werd, ik kan het niet anders zeggen, een keurige keukenmeidenidylle. Een goed gedocumenteerde kasteelroman. Het kasteel als hunkerbunker, u kent het. Eindeloze gangen, bedompte zolderkamers. Pak me dan als je kan. Maagden. Duh. Troika hier, troika daar, ja je ziet er veel dit jaar.
Ik moest denken aan die andere maagd die een grote prijs won, De maagd Marino. Op de achterflap kijkt Yves Petry ons brutaal aan. Zijn blik zegt: ik heb het geschreven, maar vergis je niet, ik heb er niets mee te maken. Petry werd ook een ‘verrassende winnaar’ genoemd. Het was in ieder geval niet een onterechte winnaar.