donderdag 27 december 2018

Cold War: echt en nep

Soms wordt een film zo geprezen dat je geen zin meer hebt te gaan kijken, en als je dan toch gaat ben je niet meer onbevangen genoeg. Je wil je niet laten meeslepen 'zoals iedereen' maar bent vast van plan koelbloedig te gaan kijken hoe het gedaan is. Zo ging ik naar Cold War, het alom als meesterwerk bejubelde liefdesdrama van Pawel Pawlikowski. Mij kreeg je niet meteen onder de tafel met een in arty-farty 4:3 geschoten zwart-wit Casablanca-achtig verhaal. Kom nou.

Helaas. Ik was al verloren bij het eerste shot, waarin we recht in het wezenloze gezicht kijken van een oude Pool die in de vrieskou met dampende adem een boerenlied zingt, krakend en knettervals. Als het lied is afgelopen draait de camera naar de mannelijke hoofdpersoon, de man met het opname-apparaat, een componist die zoals Bela Bártok dat deed over het platteland struint op zoek naar authentieke volksmuziek. 

Het was de muziek die mij de war bracht. Dit was lelijke muziek, mensen die lelijk zongen, instrumenten die kil, scherp en vals klonken. Echt was het natuurlijk wel, hoe kon het echter? De componist (ja, dat is de man die een affaire begint met die zangeres, die vlucht naar het Westen, waarna enz enz) maakte vervolgens van deze rauwe klanken iets, tja, iets anders, iets moois, voor een gezelschap frisse jongeren die gedrild werden tot zangers en dansers die het Poolse volk weer wat trots moesten geven. Authentiek was het niet meer te noemen, het was gladgestreken, acceptabel gemaakt voor de concertzaal, en op effect gericht. Kijk naar de clip die hier is bijgevoegd en huiver, zo prachtig! Maar oeioeioei, mag ik dit wel mooi vinden? Als de componist in de film door een partijbons wordt geprezen voor dit werk voel je je net zo onbehaaglijk als hij zelf.

Daarna verschoof de aandacht naar Parijs, naar jazzmuziek, die (zeker in Europa) ook altijd iets kunstmatigs en geaffecteerds heeft. Het werd me duidelijk dat Pawlikowski behalve een liefdesverhaal ook iets wil de vertellen over muziek, over authentiek en namaak, echt en nep.

Echt, dat was die oude Pool, nep was de volksdansgroep die een politiek doel diende. Echt, dat was de hoekige jazz in de club, nep was de softe, pretentieuze jazz voor de platenbazen. En toch, ja, toch was het niet zo simpel. Het eenvoudige volkslied Dwa serduszka ontroerde óók (of vooral) in de versie van het meisjeskoor, ook al was het op effect gericht en droeg het zelfs een foute politieke lading. Maar ook wanneer Zula het lied in een gestileerde jazzversie in Parijs zingt raakt het diep. Twee keer evengoed nep als authentiek.

Pawlikowski wil dus iets zeggen over nep en echt, maar wat precies ontging me tijdens het kijken – waardoor Cold War totaal fascinerend werd. In ieder geval waren nep en echt niet rechttoe-rechtaan in de film, eerder ingewikkeld en onduidelijk. Daar was ik blij om, want simplistische ideeën over authentiek en nep werken niet, ook niet in de huidige popmuziek bijvoorbeeld. Een kreunende singer-songwriter die Americana ‘doet’, is dat echt? Een plastic popliedje met een koket dansende zangeres, is dat per definitie nep? 


Er is iets in de muziek zelf of in de voordracht dat van nep echt maakt, of andersom, en je kunt er niet altijd de vinger op leggen. Hetzelfde gold voor de hele film: de strakke vertelling (vol slimme hiaten en tijdsprongen), de gestileerde beelden (zwart-wit, de personages in het onderste deel van het beeld gezet), het gegeven van de star-crossed lovers – alles was bedacht, gearrangeerd, gecomponeerd, op effect gericht. En toch was het echt. Daar kom je bij de essentie van kunst, waarbij een stilering van de werkelijkheid op zich net zo authentiek kan zijn als die werkelijkheid. Daar had die verduivelde Pawlikowski me waar hij me hebben wilde. Hoe het gedaan is? Ik heb geen idee. Nu ja, wel ongeveer, maar ook niet. In ieder geval is Cold War een kunstwerk, dat zal ik toch moeten toegeven.

zaterdag 15 december 2018

"Edie", prutfilm over mijn berg

Mt Suilven, noordwestzijde
Op de valreep zag ik de slechtste film van het jaar. De film heet Edie en gaat over een bejaarde vrouw die een berg in de Schotse Hooglanden wil beklimmen. Dat is natuurlijk vragen om ongelukken, in filmisch opzicht bedoel ik. Ik was ook gegaan tegen beter weten in, zes kranten waaronder The Guardian hadden me al gewaarschuwd, maar ik wilde de film toch zien omdat de berg waar het om ging mijn berg is: Mt Suilven, nabij het vissersplaatje Lochinver in Sutherland. Lochinver, ze maken daar de beste pie van het Verenigd Koninkrijk. Verder is er niets. Ja, een haventje. Vlak voor de haven ligt een voetbalveld. In één van de doelen zit een net.

Alles gaat mis met deze film, de personages boeien niet, het pathos is afschuwelijk, het toeval speelt een te grote rol, de comic reliefs zijn flauw, de muziek is vergelijkbaar met wat pingelhipsters op stationspiano’s spelen. Het scenario zou voor een geglazuurd Disney-ding misschien nog wel bruikbaar zijn, mits je het met wat lollige bijfiguren en magie bepoedert.

Ik moest die hele prutfilm uitzitten terwijl ik er na een kwartier al achter was. Eén shot vanuit een drone over de B-weg langs de kust volstond, het kale land, de gele brem, de honderden meertjes, Suilven, Cul Mor en Stac Pollaidh: ik moet terug want eigenlijk woon ik daar. Suilven is mijn berg, al heb ik hem nooit beklommen, Lochinver is mijn dorp, al ben ik er maar drie keer geweest. De beste raad die u vandaag krijgt: ga niet naar die film, en ga nooit naar Lochinver. Blijf daar weg mensen, je verveelt je er dood. Die gezellige pub uit de film? Die bestaat niet. Die jonge mensen? Zijn er niet meer. Dat leuke hotel? Vol norse havenwerkers, je wilt er niet dood gevonden worden.

Het eerste filmshot in Lochinver: herten rennen bij zonsondergang over het voetbalveld. Het was het beste en meest authentieke shot van de film. Ik was ontroerd: hier voetbalde ik vele malen met mijn zoon en mijn dochter. Het veld is altijd zompig, meer mos dan gras. Naast het veld staat een houten schuurtje, de deur hangt aan het onderste scharnier. Een zak met kalk is uit het schuurtje gevallen. Nergens zijn lijnen zichtbaar. Overal op het veld ligt hertenpoep.


Ik gaf voorzetten, dochter kopte ze in (of naast), zoon hield het hoofd liever schoon en probeerde hakjes en volleys. Bij een misser rolde de bal altijd terug van de berghelling, behalve als je hem richting de haven trapte, dan was het rennen voor je leven. In mei gaat de zon precies onder in de baai. Kom je later in het jaar, dan verdwijnt-ie achter de bergen in het noorden. Sta je in het verre doel, dan zie je Suilven in het oosten. Als het niet regent.


De waarheid over de Eindejaarsborrel

Er was zomaar een hoop te doen over de eindejaarsborrel van uitgeverij Atlas Contact. Nu ja, een hoop te doen is sterk uitgedrukt. Er was een storm in een borrelglaasje. De wereld der letteren is een parallel universum met borrels, stormen, opschudding, ruzies en prijzenfeestjes waar de rest van de wereld geen weet van heeft. Op de website Tzum wordt dagelijks verslag gedaan van de voorvallen in dit onbekende universum, dus ook van dit voorval op de borrel van Atlas Contact.

Wat is er gebeurd? 

Welnu, na een korte toespraak waarin hij enkele mensen vergat te noemen kondigde de directeur componist Merlijn Twaalfhoven aan. De componist droeg een geel hesje. Hij sprak met geestdrift over ‘verbindende verhalen’, en ik werd ineens heel bang voor die geestdrift. Toen ging hij dirigeren en ik werd nog banger. Er gebeurde niets, precies waar ik bang voor was. Toen werd er zachtjes op glazen getikt, op een knie geslagen, gezoemd. Ook daar was ik bang voor, dat dat zou gebeuren, dat halfslachtige meedoen. Ik ging ook zoemen. Een laffe daad, want als je zoemt kan niemand iets aan je zien. Al zoemend redde ik mijn eigen smoel én dat van die arme componist. Ik wil altijd iedereen gezichtsverlies besparen, dit is werkelijk een van mijn slechte eigenschappen.

Enfin, iedereen schaamde zich, net als ik. Zelfs Freek de Jonge schaamde zich, hij schuilde achter een wandje, vlakbij de bar. De schaamte was niet te vermijden, zij spreidde zich over ons uit als koude lucht. Op het eind maakte alleen Twaalfhoven nog muziek (altviool), met een Aziatisch meisje dat ineens opdook en een vreemd rietinstrument bespeelde dat wel mooi klonk. Ik denk niet dat hij het zelf allemaal een groot succes vond, maar een mislukking zou hij het niet vinden, daarvoor leek hij mij te blijmoedig en vastberaden. Hij had ons toch maar mooi verbonden in schaamte.

Dat was alles. Er zijn geen filmpjes op YouTube. Als iedereen heel dronken was geweest was het vast een leuk muziekstukje geworden, of een fijne knokpartij met heel veel filmpjes. Misschien is dat de kern van het probleem: niemand wordt meer heel dronken op zo’n borrel, iedereen gaat op tijd naar huis.

zaterdag 24 november 2018

Kunst en Vis in Seyđisfjörđur

In de meeste reisgidsen staat dat Seyđisfjörđur een ‘schilderachtig vissersdorp’ is. Dat klopt half. Het is een kunstenaarsdorp. Ik denk dat het adjectief ‘schilderachtig’ kunstenaars aantrekt, dat klink in ieder geval aannemelijk. In Frankrijk heb je Saint-Cirq-Lapopie, aan de Lot, ook zo’n snoezig plaatsje dat volgeramd is met galerietjes. Het grappige aan schilderachtige kunstenaarsdorpen is dat je meteen voelt dat er niets niet klopt, maar (indien je de reisgids niet had gelezen) niet precies weet wát. ‘Kijk wat een leuk winkeltje’, begin je, en na een stuk of vijf soortgelijke winkeltjes besef je dat je in een kunstenaarsdorp loopt met louter zulke winkeltjes. Keramiek, kaarsen, kandelaars, kussentjes, speksteen, sjaals, sieraden met lavasteen, sleutelhangers met lavasteen en nog meer keramiek. Er zaten mooie dingen tussen, vooral in de afdeling keramiek, maar het merendeel van de snuisterijen werd ontsierd door gedoe en geflirt met magie en runen. Gelukkig is er ook een Spar, anders zouden de inwoners van Seyđisfjörđur verhongeren tussen alle schoonheid en magie. In Een onbarmhartig pad vindt Tiddo het volgende van het dorp:

De kerk van Seyđisfjörđur is wit met blauw, hij lijkt van Playmobil, al geloof ik niet dat ze bij Playmobil ooit een kerk in het assortiment hebben gehad. Zo wel, dan zal het nooit een kassucces zijn geworden. Ik zou over belangrijker dingen moeten nadenken, maar ik vermaak me met het verzinnen van andere door Playmobil nooit in het assortiment opgenomen gebouwen: crematorium, bordeel, asielzoekerscentrum, de bunker van Hitler. Er staan aardige huisjes in Seyđisfjörđur, de met golfplaten beklede muren zijn in levendige kleuren geschilderd, met een beetje goede wil is dit een bruisend dorpje te noemen, wat niet in de laatste plaats zal komen door de haven, waar grote veerboten uit Denemarken aanmeren.

Ik denk dat die boot de schuld is van alles. Wie hier aankomt met die boot en bevattelijk is voor de helende stilte en het isolement van de oostkust (en voor magie en runen), die wil blijven. De boot is je enige vluchtplan. En om iets omhanden te hebben ga je... nou ja, dingetjes maken. Er lijken meer mensen bevattelijk te zijn voor helende stilte en isolement (en magie en runen) dan voor vis. Als je dat zo opschrijft klinkt het als de zoveelste fatale vergissing van de mensheid.

Seyđisfjörđur mag je trouwens niet overslaan op een trip door IJsland, maar ga er niet winkelen maar wandelen, in de bergen die de fjord omsluiten.

zaterdag 17 november 2018

De rommeltuinen van Breiđdalsvik

IJsland 2017. Als je de gletsjers in het zuiden gepasseerd bent kom je bij de oostfjorden. Zo'n zinnetje wekt de indruk dat het allemaal vanzelf gaat, misschien moet je het zo zeggen: na vijf uur schudden in je stoel kom je bij de oostfjorden. Delen van de ringweg (de hoofdweg van het land nota bene) zijn in dit gebied onverhard. De inhoud van kastjes in de camper schudt gezellig mee op de zanderige grindweg. Vanaf hier veranderde de vakantie in een reis, want zo voelt dat, een onverharde weg met gaten en de afwezigheid van touringcars, Amerikanen en Chinezen. Het was stil en leeg, een gebied zonder attracties behalve het land zelf, en de zee waartegen het afsteekt. We kwamen in het dorp Breiđdalsvik, waarover ik in “Een onbarmhartig pad” het volgende schreef:

“Achter het dorp rees een lange bergrug op, als een reusachtige scheefgezakte muur. De lage, rommelig neergezette huizen zagen er nogal verwaarloosd uit, stucwerk vol algen, bladderende verf. In de voortuinen lagen stukken wrakhout, oud speelgoed en motoronderdelen. Er sprak een zekere neerbuigendheid uit alle rommel en verwaarlozing, alsof de mensen de scheve bergen in onverschilligheid nog wilden overtreffen: kijk, het kan ons ook allemaal niets schelen. Het maakte dat ik Breiđdalsvik de fijnste plek vond waar we tot dan toe de camper hadden neergezet.”

Het is waar. De rommel fascineerde mij, het was alsof de bewoners een afspraak hadden gemaakt: dat ze elkaar niet zullen beoordelen op de staat van hun voortuintjes of het schilderwerk. Niet uit armoede of luiheid, niet  omdat ze moreel zijn afgegleden (wat Nederlanders altijd denken van mensen met verwaarloosde tuintjes) maar gewoon omdat er belangrijker dingen te doen zijn. Niet dat er veel te doen was in dit dorp, integendeel, er was niets te doen. Ik vind het daarom leuk om te geloven dat de IJslanders gedichten schrijven en in bandjes spelen (folk of black metal) in plaats van hun tuintjes aan te harken. Wat voor zin heeft het om hier rozen te kweken? Maar misschien heb ik het mis, en is de IJslander gewoon een zeer praktisch ingesteld mens. Zo’n instelling past ook goed bij het land. Als je wil dat de motor van je 4WD ook ‘s winters netjes loopt, dan moet je zelf een beetje kunnen sleutelen. Dan is het dus ook handig als je wat onderdelen in de tuin hebt liggen. Aan de kop van de haven, staat een oude vissersboot midden in een grasveld. Het is onduidelijk of het als speelobject, kunstwerk of monument bedoeld is. Waarschijnlijker is dat het een afgedankt schip betreft dat er ooit is achtergelaten en dat nooit iemand zich geroepen heeft gevoeld het op te ruimen.

Iedere ochtend begroet de Breiđdalsvikker het wrak en de scheve bergen met de woorden: “kijk, ik ben er ook weer, ik zie er toch maar beter uit dan jullie. Maar denk niet dat het mij wat kan schelen.”

klik hier voor meer verhalen over IJsland, op de website van Een onbarmhartig pad


maandag 12 november 2018

De lading dekken


In de koffiekamer zei een collega: “zo kan ik toch niet functioneren!”
Iedereen leek precies te begrijpen wat ze bedoelde, gezien het instemmende gemompel. Ik wist niet wat er was voorgevallen, dus ik kon ik situatie niet beoordelen. Nu ben ik zelden in staat situaties goed te beoordelen, het is werkelijk een ramp soms - maar dat terzijde. Ik geloof dat ‘functioneren’ geen vaagtaal is in de zin van een modieuze kreet die iets moeten verhullen (meestal slechte bedoelingen of een gapende leegte). Niet iets voor Japke-d dus. Op een bepaalde manier drukte de collega alles heel precies uit met dat ‘niet kunnen functioneren’ want iedereen begreep haar toch? Functioneer ik? Dat vroeg ik me als eerste af. En zo ja. Wat betekent dat dan? Een apparaat functioneert als het werkt, als het doet wat het geacht wordt te doen. Als ik werk doe ik heel vaak níet wat ik geacht wordt te doen. En andere dingen doe ik wel. Ik ben geen apparaat. Ik sta lang te praten met een leerling die een zielig of een zouteloos verhaal vertelt. Ik doe dat wél terwijl ik het niet hoef te doen en ondertussen is het een chaos in de klas en vergeet ik het huiswerk op te geven. Is dat niet-functioneren?


Op een ochtend was de koffieautomaat stuk. Het ding functioneerde niet, zeg maar. Geen koffie. Ik had kunnen zeggen “wat jammer dat ik nu geen koffie kan drinken”, maar dat zijn woorden die niets willen betekenen, dus wat ik zei was: “Zo kan ik niet functioneren!” Ik vond het flauw, en dat was het ook, maar er werd instemmend geknikt. “Nee, ik ook niet” hoorde ik om me heen. Het is fijn als mensen uitstekend begrijpen wat je zegt, eigenlijk maakt het niet zoveel uit of je het zelf wel begrijpt. Taal dekt de lading nooit, dat is algemeen bekend, over het tekortschieten van taal is al veel geschreven, door Wittgenstein bijvoorbeeld, maar hemel daar kan ik niet over spreken. Dat taal desondanks wel altijd een lading dekt, misschien zonder dat je weet welke precies, daar wordt minder bij stilgestaan. Misschien kan je beter zeggen dat taal een lading onthult. En dat het vaak een verrassing is welke. En dat het niet voor iedereen dezelfde lading is, ook al knikt iedereen instemmend. Het biedt veel mogelijkheden. Ook voor schrijvers.

vrijdag 9 november 2018

De zelfgebouwde radio

Deze week las ik de roman Het leven op aarde van Jan Jacob Slauerhoff. Een boek uit 1934 over China, althans, over een ontheemde westerling in China. De roman maakte indruk, de stijl van Slauerhoff maakte indruk, opnieuw, moet ik misschien zeggen, want het was al zo’n kwart eeuw geleden dat ik hem las. Iemand vroeg om een aanprijzing, en toen schreef ik dit:

In "Het leven op aarde” (wat een fraaie titel, je moet het maar durven zo veelomvattend te zijn) reist de Ierse marconist Cameron, een "verzworven en verlaten” figuur door het gigantische binnenland van China, een reis die als een roes leest, die merkwaardig, avontuurlijk, smerig en betoverend is. Hij komt dichtbij de ziel van het land, en dringt tegelijk diep door in zijn eigen ziel. ‘Het leven op aarde’ is poëtisch, bedwelmend, spannend, het geeft een prachtig tijdsbeeld van een (voor een Europeaan) ‘exotisch’ land in de jaren dertig en is tegelijk universeel: de westerling kan ontsnappen aan de meest hachelijke omstandigheden, maar nooit aan zichzelf - nee, ook niet met oosterse meditatie en Taoïstische onthechtheid.

Zoiets kan je opschrijven over een boek, dat gaat vrij gemakkelijk, je kan het zelfs echt vínden. Lastiger is het om uit te maken of het nou ook de waarheid is. Ik bedoel, of het een correcte weergave is van het boek en van je leeservaring. Het is ook allemaal op zo’n recensenten-toontje opgeschreven, ‘bedwelmend’, ‘de ziel van het land’, het ironisch aangehaalde ‘exotisch’ (knipoog erbij denken) enz. enz. De waarheid is: soms verveelde ik me een aap met dit boek, dikwijls kon ik moeilijk door de stroperige zinnen heenkomen en ging ik op mijn telefoon kijken of er nog wat gebeurde ergens. Ondanks al dat gemodder – van mij dan, niet van Slauerhoff - vond ik het een geweldig boek. Ik ben geneigd het zelfs tot mijn lievelingsboeken te rekenen. De scène waarin Cameron zijn zelfgebouwde radio presenteert aan de vorst Tsjongking, gemaakt met uit de tempel gestolen lampen! Soms heb je maar één scène nodig voor promotie tot lievelingsboek, zoals je in een muziekstuk soms maar één kort moment van gelukzaligheid nodig hebt om het een meesterwerk te vinden. 

Het laatste nieuws: Het leven op aarde is niet meer verkrijgbaar.
(deze sterke romantitel claim ik alvast) 
Maar er is hoop. Atlas Contact bereidt een herdruk voor in de reeks Veen klassiekers.

Sorry als ik hiermee op de zaken vooruitloop.

trailer "Een Onbarmhartig Pad"