
Er is hier een kleine noodsituatie.
Mijn jongen heeft morgen zijn eerste boekbespreking.
Hij zit in groep vijf.
Acht. Ik vind dat best jong voor het houden van een boekbespreking voor de klas. Maar mij zal je die dingen niet meer in het openbaar horen zeggen, ik dacht ook dat zeven jong was om op voetbal te gaan, zes jong voor een fluorbehandeling bij de tandarts, vijf voor zwemles, vier voor seksuele voorlichting, drie voor pianoles, twee voor een vriendenboekje, één voor een emailadres en nul voor een geboorte. Ik houd ermee op achter te lopen.
Een kleine noodsituatie dus. Een heel gedonder, zo kan je het ook zeggen. Dat komt zo, hij maakt zich er voor geen sikkepit druk om, die boekpresentatie. Het doet hem hoegenaamd niets! En dat kan natuurlijk niet. Zoiets als een boekbespreking vraagt erom bloedserieus genomen te worden.
Hij leest “De Griezels” van Roald Dahl. Aardig boekje, maar ik vind het eigenlijk te dun, en ik denk dat iedereen dat vindt. En hij oefent helemaal niet, ik denk dat hij geen flauw benul heeft wat hij moet zeggen! Hij leest en hij lacht af en toe wat, dat is alles! Ik zie al voor me hoe al die voorlijke meisjes uit zijn klas avond aan avond voor de spiegel hun gelikte voordracht over Tonke Dragt of Thea Beckman staan te schmieren terwijl achter hen de Powerpoint snort. Die van mij staat straks mooi met een mond vol tanden (minus twee) voor het bord, vurig te hopen dat een ruimteschip vol lange blauwe mannetjes hem komt ontzetten. Moet ik hem vertellen wat er kan gebeuren als je iets als een boekbespreking te licht opvat? God, hoe behoed ik dat kind voor de vernederingen die mij ten deel zijn gevallen? Moet ik het echt vertellen?
Dat je eerst duizelig wordt omdat je kop te weinig bloed krijgt, dat je daardoor niet meer kan denken, en niet meer kan horen wat je zelf precies zegt? Dat je daarom op een kwaad moment gaat hakkelen en wartaal uitslaan, tot je tenslotte helemaal niets meer zegt. Dat het dan stiller in de klas wordt dan het ooit geweest is, nee niemand kan zich achteraf herinneren dat het ooit stiller was in het lokaaltje met de eeuwig beslagen ramen, zelfs de hoofdmeester krijgt een klas niet zo stil als jij als je op het punt staat te breken. Dat komt omdat je klasgenootjes aasgieren zijn die weten dat jouw ondergang fraaier afsteekt tegen hun zwijgen. De stilte, jongen, o god, die pakt je als een wurgslang beet, zij drukt alle lucht uit je lijf, en dan zal je bewustzijn het voor gezien houden bij je en rondjes gaan zweven langs het plafond, het zal minzaam lachen want ten diepste wil het jou zien sterven! Kijk achter in de klas, de vikingen op de plaat van Isings ("de verovering van Dorestad") beginnen te zwaaien met hun bijlen, maar mooi dat ze niets doen om je te helpen. Dan krijgen de stilte en de warmte een kleur, echt waar: eerst blauw, dan paars, dan zwart, gitzwart. En als het zover is dat alles tolt en kantelt zal de juf eindelijk spreken en zeggen “Floris, Floris, gaat het?” En dan jongen, dan zal je beginnen te zweten, eerst in je nek en tenslotte onder je voetzolen, en dan zal je weten dat alleen dat boek lezen en er om lachen niet genoeg is. En ook de juf zal het zeggen: het is niet genoeg, niet genoeg, niet...
Ik denk dat ik mijn kop maar hou.
Vanmorgen zag ik in het klaslokaal een hip kind met Harry Potter onder de arm lopen, ik weet het niet zeker, ik zag het in een flits, het kon ook Dan Brown zijn, of Stieg Larsson. Wat hamer! "De Griezels" is dan misschien niet zo dik, ’t is wel literatuur. Vraag me niet waarom, maar zo is het. Dan is het maar niet genoeg, wanneer is het nou genoeg?