vrijdag 10 oktober 2014

Vandaag ben ik Anton Dautzenberg

De schrijver A.H.J. Dautzenberg is zijn baan bij Fontys kwijt omdat hij A.H.J. Dautzenberg is. Meer kan ik er niet van maken. Ik vind dit schandalig, ik ben kwaad, en ik maak mij zorgen.

Ik moet even bij het begin beginnen. Anton Dautzenberg is ontslagen bij hogeschool Fontys in Tilburg omdat het College van Bestuur hem ‘te controversieel’ vindt. Ze noemen zijn aanstelling ‘een bedrijfsongelukje’. Anton Dautzenberg schreef ooit verzonnen interviews, steunde pedoclub Martijn, en vormde een duo met fraudeur Diederik Stapel. Daarnaast is hij een belangrijk schrijver.

Akkoord, Fontys wil een duffe, risicoloze middle-of-the-road hogeschool zijn die duffe, niet al te kritische studenten klaarstoomt voor duffe, niet al te uitdagende baantjes. Dat weten wij dan ook weer. We hopen niet dat Fontys’ koekenbakkersmentaliteit representatief is voor het hoger onderwijs in Nederland. We gaan er voor het gemak niet van uit. Maar sinds wanneer mag je iemand ontslaan omdat hij is wie hij is? Omdat hij buiten schooluren schrijver is, dwarsdenker, of van mijn part schillenboer of parelvisser? Geen crimineel in ieder geval?

Vandaag ben ik Anton Dautzenberg. Vergeef mij de pompeuze beeldspraak, maar ik ben leraar, en ik ben schrijver. Het idee dat het bestuur van mijn school mij op het matje zou kunnen roepen omdat een boek van mij hun niet bevalt, dat vind ik een bespottelijk idee. Ik kan niet geloven dat het mij zou overkomen.
Maar het overkwam mij - ik bedoel Dautzenberg - wel.

Laat dit volkomen helder zijn: Op school wil ik beoordeeld worden op mijn functioneren als leraar. Wat ik buiten werktijd doe gaat geen schepsel aan, en wat ik schrijf in boeken, kranten of op internet is publiek. Als ik sommige dingen niet kan opschrijven omdat ik dan als leraar te controversieel ben, dan kan ik wel ophouden.

De vraag is: Is het onderwijs bang voor controverse? Ben ik een zwartkijker, als ik een toekomst zie waarin kinderen en studenten over iPadjes zitten te vegen, netjes tot zich nemend wat hun daarop in hapklare appjes is voorgeschoteld door niet-controversiële docenten, hun blik gestuurd door informatiereuzen zoals Google, die ook zo dol zijn op controverse?

Opnieuw heeft Anton Dautzenberg de vinger gelegd op een plek waar het zeer doet. Dit keer volledig buiten zijn wil om. En weer moet hij het zelf bekopen.

Vandaag ben ik Anton Dautzenberg. Vandaag lijd ik mee. En na vandaag zal ik mij nog steeds zorgen maken, zoals iedere schrijver en iedere docent zou moeten doen.

dinsdag 7 oktober 2014

Recensie: Iedereen kan Schilderen - Emma Curvers

Iedereen kan schilderen van Emma Curvers is een verhaal over een ontwrichte familie. Daar moet je natuurlijk zin in hebben. Op de achterflap staat: ‘Hans Kostons lijdt aan depressies, psychoses, koopziekte, hypochondrie, vernielzucht en suïcidale neigingen’. Dat zijn minstens vier aandoeningen teveel voor een debuutroman, was mijn eerste gedachte. Gelukkig volgt het zinnetje: ‘De overige gezinsleden lijden aan Hans’, en dat is precies grappig genoeg om Hans' stoornissen voor lief te nemen.

In de eerste hoofdstukken weet Curvers met een paar korte, rake zinnetjes duidelijk te maken hoe moeder en dochters spitsroeden lopen met die rare vader in huis. Alles staat in het teken van het tevreden houden van Hans. Op diens verjaardag aarzelt dochter Iris: ‘Moeten we nog even zingen? Nee, een lied met maar twee zangers zal hem misschien treurig stemmen.’ Er is dan nog niets schokkends gebeurd, maar de tekenen zijn verontrustend: Hans loopt weg op zijn eigen verjaardag om op zolder inkleurschilderijtjes te maken, zet ’s nachts de vloer in de was en legt overal rattengif neer om denkbeeldige marters te bestrijden.

Daarna gaat het snel mis, zoals te verwachten was. Wat volgt is een aaneenschakeling van absurde anekdotes. Hans’ sluit de visite buiten met Kerst, hangt overal camera’s op, laat vrouw en kinderen achter bij een tankstation, enzoverder. Iris reageert op iedere crisis nogal gelaten, omdat alles verloopt volgens de cyclus van spanning-escalatie-verzoening waar zij sinds haar jeugd vertrouwd mee is geraakt.

Het is wel duidelijk ja, de familie lijdt aan Hans. Maar waar moet het heen? Hans is een kleurrijk personage, maar meeleven met hem is onmogelijk. De lezer noch de schrijfster is in staat zijn gekte te begrijpen, of dichter bij hem te komen. Pathologisch gezien klopt dat waarschijnlijk, maar als romanfiguur maakt het hem ongeschikt. We houden een enorme afstand, vinden hem uiteindelijk nogal irritant. Doe maar weg, die gek, denk je gaandeweg.

Gelukkig klopt de samenvatting op de achterflap niet helemaal, want naast dit lijden aan vader gaat het boek over hoe de hoofdpersoon, de 20-jarige Iris, lijdt aan zichzelf. En juist dat levert in deze roman de beste stukken op. Iris’ pogingen grip te krijgen op haar eigen kleine waanzin zijn ontroerend. En passant wordt een compleet falend hulpverleningscircuit met veel humor in beeld gebracht. Een psychiater vraagt of ze mensen wel vaker niet aan durft te kijken. ‘Nee. Ja,’ antwoordt ze, en zo krijgt ze het stempel autisme, terwijl ze de man niet aankeek omdat hij uit zijn mond riekte. 

Zo strompelt ze van de ene na de andere zelfingenomen prutser, van het ene naar het andere misverstand. Het hoogtepunt in de roman is Iris’ wanhopige poging een  stamboom van haar familie te maken waarin ze alle stoornissen van iedereen in kaart brengt. Immers, zou zij niet een optelsom, of een bizarre cocktail, van al die krankzinnigheid kunnen zijn? Zo komt toch de vraag aan de orde die ten grondslag ligt aan haast alle literatuur, en die uiteindelijk ook dit boek aandrijft: Wie ben ik?


De waanzin van al die anderen, Hans voorop, weet je niet te raken. De strijd van Iris des te meer. In een volgend boek mag die strijd wat beter, eh, uit de verf komen dan in Iedereen kan Schilderen. Dit debuut geeft echter genoeg aanleiding om te veronderstellen dat Curvers dat kan.

donderdag 25 september 2014

Tango met telefoon (column Trouw 24 sep)

Hoera! We gaan vandaag aan kunst doen. De hele dag zijn er workshops, voorstellingen en concerten op mooie locaties in de stad, voor alle vierdeklassers uit Leiden en omstreken. Het is de leukste dag van het jaar. Of de verschrikkelijkste. Je weet nooit hoe het uitpakt.

Ik begin vandaag met kleien. Kleien is altijd goed om mee te beginnen. Na een uurtje kleien is het makkelijker om een uurtje stil te zitten in de Schouwburg. De omschrijving van de workshop is wel een beetje griezelig: “Samen, in groepjes van tien, ga je een droomwereld kleien.” Binnen drie minuten hebben alle jongens een penis gekleid. Tien minuten later zijn het borsten geworden, daarna wordt de droomwereld gelukkig abstracter van aard. Na afloop staat er een kunstwerk dat nog het meest weg heeft van een ontplofte bruidstaart. De leidster vindt het, tot verbazing van de kinderen, ‘prachtig’ en ‘boeiend’ en vertelt ook waarom. Ik controleer ondertussen het plafond en de verwarming op achtergebleven stukjes klei.

Dan gaan we naar een tango-band luisteren in de popzaal. De band speelt erg goed, iedereen is stil, alleen een paar knapen achterin zitten te donderjagen. Ze zijn niet van onze school, maar dat maakt geen verschil. Ik haal een van de knullen uit zijn stoel, verwijs hem naar een plek vooraan en ga zelf tussen de twee andere raddraaiers in zitten. Zo. Drie kwaaie koppen op een rij die luisteren naar een tango-band. ‘Nu spelen we een Nocturne’ zegt de violiste van de band. ‘Die ken ik!’ roept iemand. Naast me zit mijn nieuwe vriend inmiddels een spelletje op zijn telefoon te doen. Maar hij is stil, meer kan ik niet doen. ‘Ten slotte spelen we een walsje,’ zegt de violiste, ‘terwijl jullie rustig weggaan.’ Binnen een minuut is de zaal leeg. Vrijheid, daar kan geen walsje tegenop, en ook geen tango.

Aan het einde van de dag zien we in de Schouwburg een gedurfde voorstelling van twee jonge acteurs die een ogenschijnlijk hechte vriendschap tussen een Arabier en een Jood langzaam laten ontsporen. Ze lopen over het toneel in een broek met drie pijpen. Goed gedaan, actueel, geestig. Alleen duurt het te lang. Het spel zakt in, en de aandacht van het volk om mij heen ook. Twee rijen voor me zit een knul met een telefoon aan zijn oor. Hij is ook niet van mijn school, maar na het lauwe applaus grijp ik hem toch beet. ‘Ben je besodemieterd!’ weet ik uit te brengen. ‘Sorry meneer,’ zegt hij doodkalm. ‘Mijn moeder belde, ik zei nog dat ze moest ophangen.’

Bij de uitgang van de Schouwburg staat een meisje. Ze kijkt op haar plattegrond, en dan naar mij.
‘Meneer?’ vraagt ze. ‘Moet ik hier kleien?’


zaterdag 30 augustus 2014

Terso (column Trouw 27 aug)

De eerste dag van de vakantie reisde ik met mijn gezin af naar Terschelling. Onze camping nabij het gehucht Formerum bleek niet ver van de beruchte camping Appelhof te liggen, dus ik was de eerste dagen een beetje benauwd dat ik leerlingen tegen het lijf zou lopen. Van het ene op het andere moment verander je door zo’n ontmoeting van een argeloze vakantieganger in een ontsnapte leraar op slippers waar kinderen enorm van schrikken. En wat zeg je tegen een leerling die acht kratten bier in zijn winkelwagentje heeft gestapeld? ‘Zo, gaan jullie het gezellig maken, jongens?’ of het meer pedagogisch verantwoorde doch oersaaie ‘Pas op hoor, doen jullie het rustig aan?’ 

In de bomvolle Jumbo van Formerum hingen groepjes jongens besluiteloos voor de schappen met kant-en-klaarmaaltijden. Een groep meisjes debatteerde fel over welk kuipje boter aan te schaffen. Gemengde groepen zag ik niet. Brave huisvaders zoals ik manoeuvreerden hun karretjes met verbeten blikken tussen de samengeklonterde jongeren door. De Jumbo van Formerum, een prachtige naam, een naam als een gevaarlijke pretparkattractie, en dat was het eigenlijk ook. Nergens leerlingen te zien.

Gerustgesteld ging ik eens kijken of het waar was wat ze zeiden over de Appelhof, of er nog zo gezopen werd als ‘vroeger’, ondanks de nieuwe drankwet. Het was midden op de dag. Ik schrok behoorlijk. Zoiets had ik nog nooit gezien. Ik bedoel niet het drinken, nee, ik bedoel hoe de camping was ingericht. Allemaal dezelfde groene tenten, allemaal keurig een picknicktafel voor de luifel, strakke heggetjes, ieder een eigen vak. Het hield het midden tussen een militair vluchtelingenkamp en een vinexwijk. Zo zag een weekje ‘Terso’ er dus uit. Eindelijk vrij van ouderlijk gezag onderwierpen tieners zich hier aan een lijst met dertig huisregels en sprongen zij keurig uit de band in een honderd procent voorspelbaar pleziertraject. Geen spoor van vrolijke anarchie, wildgroei aan kleurige tentjes en torens van bierkratten. Plichtmatig, zo oogde het. 

Zou het kunnen zijn dat deze generatie tieners gewend is geraakt aan regels en controles, overal en altijd? Dat ze hun schouders ophalen, dat ze vinden dat het er nu eenmaal bij hoort? Het polsbandje dat hen toegang verschafte tot de camping droegen zij niet als een hinderlijk merkteken maar als een trofee. Ik durf mijn eigen, door mijn dochter gemaakte, loom-armbandjes erom te verwedden dat ze de Appelhof-polsband nu, aan het begin van het schooljaar, nog steeds met trots dragen.

Op de boot terug hingen plukjes jongens en meisjes. Gescheiden. De jongens zwegen en zaten bleekjes over hun smartphones gebogen. Sommigen droegen wel zes polsbandjes, van de camping de discotheek, het zwembad, weet ik het al. De meisjes praatten met gedempte, schorre stemmen. Een enkeling dronk kleine slokjes water.



vrijdag 18 juli 2014

Gestolen dagen

Het is een lome, warme vrijdagmiddag. Plukjes scholieren fietsen door de stad, traag, zwabberend, en ogenschijnlijk zonder doel of zelfs maar een richting.

Het noorden van het land is geruisloos de zomervakantie ingegleden. Ik woon in het deel van het land dat nog niet officieel is bevrijd, maar dat hindert niet, want de laatste les is gegeven. Wat volgt is die merkwaardige wapenstilstand van anderhalve week die ouders nooit begrijpen (‘Dat kind zit zowat de hele dag thuis! Het is toch nog geen vakantie?’) Ik ben opgehouden uit te leggen waarom we na alle toetsen nog minimaal zeven werkdagen nodig hebben om de boel af te ronden. Ze moeten het maar geloven.

Maar ik wilde het hebben over de plukjes scholieren, die op een tijdstip dat normaal het vierde of vijfde uur heet, ineens de openbare ruimte vullen. Ze zijn vrij, nu ja, misschien nog boeken inleveren, rapport halen, het voelt als vakantie. Ja, deze dagen, waarin hun leraren saai nakijkwerk doen, vergaderen, plannen, opruimen enzovoort, zijn voor de leerlingen de mooiste dagen van het jaar, al zijn die oelewappers zich daar natuurlijk helemaal niet bewust van, die doen maar wat, alles gaat vanzelf en niets noopt tot reflectie.

Heeft u ze ook al gesignaleerd, de plukjes? Ze gaan naar het zwembad, ijs eten, shoppen zonder geld, of naar de Mac. Misschien heeft u het wel eens gewaagd ze terecht te wijzen (‘Niet met zijn drieën naast elkaar op het fietspad jongens!’) met uw meest begripvolle-doch-dwingende stem. Nadat u was gepasseerd hoorde u gegniffel. Het zweet brak u uit, u wilde zich omdraaien om ze flink de waarheid te zeggen, maar ze zijn onaantastbaar, ze zijn van hun leraren en andere kwelgeesten verlost, en u kunt ze nooit de baas.

Dit zijn gestolen dagen, dagen van kriebelend gras en klotsend water. De klas is de klas niet meer, maar in kleinere eenheden hokt het stel nog bij elkaar. De echte zomervakantie heeft de kleefstof, die de kunstmatige eenheid ‘klas’ bij elkaar houdt, nog niet opgelost. Mijn zoontje heeft het eerste jaar op het gymnasium erop zitten. Hij gaat deze dag met klasgenoten in de Rijn zwemmen. Ergens bij Hazerswoude. Of zoiets. Het is niet helemaal duidelijk. Ik wil meer weten.
‘Met wie ben je daar?’
‘Dat weet ik niet precies.’
‘Wat ga je daar dan allemaal doen?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Varen daar geen grote boten?’
‘Kweenie’. Op welk adres het was, en hoe laat het was afgelopen wist hij ook niet.


Na dit beroerdste mondelinge tentamen aller tijden vloog hij de deur uit. Verschrikkelijk veel zin had hij in al deze onduidelijkheid. Dat is vakantie, dat je een ruime hoeveelheid niets om je heen schept. Dat lukt het best als je twaalf bent, op deze gestolen dagen.

trailer "Een Onbarmhartig Pad"