Iedereen kan
schilderen van Emma Curvers is een verhaal over een ontwrichte familie. Daar
moet je natuurlijk zin in hebben. Op de achterflap staat: ‘Hans Kostons lijdt
aan depressies, psychoses, koopziekte, hypochondrie, vernielzucht en suïcidale
neigingen’. Dat zijn minstens vier aandoeningen teveel voor een debuutroman,
was mijn eerste gedachte. Gelukkig volgt het zinnetje: ‘De overige gezinsleden
lijden aan Hans’, en dat is precies grappig genoeg om Hans' stoornissen voor lief te nemen.
In de eerste hoofdstukken weet Curvers met een paar korte,
rake zinnetjes duidelijk te maken hoe moeder en dochters spitsroeden lopen met
die rare vader in huis. Alles staat in het teken van het tevreden houden van
Hans. Op diens verjaardag aarzelt dochter Iris: ‘Moeten we nog even zingen?
Nee, een lied met maar twee zangers zal hem misschien treurig stemmen.’ Er is dan
nog niets schokkends gebeurd, maar de tekenen zijn verontrustend: Hans loopt
weg op zijn eigen verjaardag om op zolder inkleurschilderijtjes te maken, zet ’s
nachts de vloer in de was en legt overal rattengif neer om denkbeeldige marters
te bestrijden.
Daarna gaat het snel mis, zoals te verwachten was. Wat volgt
is een aaneenschakeling van absurde anekdotes. Hans’ sluit de visite buiten met
Kerst, hangt overal camera’s op, laat vrouw en kinderen achter bij een
tankstation, enzoverder. Iris reageert op iedere crisis nogal gelaten, omdat
alles verloopt volgens de cyclus van spanning-escalatie-verzoening waar zij
sinds haar jeugd vertrouwd mee is geraakt.
Het is wel duidelijk ja, de familie lijdt aan Hans. Maar
waar moet het heen? Hans is een kleurrijk personage, maar meeleven met hem is
onmogelijk. De lezer noch de schrijfster is in staat zijn gekte te begrijpen,
of dichter bij hem te komen. Pathologisch gezien klopt dat waarschijnlijk, maar
als romanfiguur maakt het hem ongeschikt. We houden een enorme afstand, vinden
hem uiteindelijk nogal irritant. Doe maar weg, die gek, denk je gaandeweg.
Gelukkig klopt de samenvatting op de achterflap niet
helemaal, want naast dit lijden aan vader gaat het boek over hoe de
hoofdpersoon, de 20-jarige Iris, lijdt aan zichzelf. En juist dat levert in
deze roman de beste stukken op. Iris’ pogingen grip te krijgen op haar eigen
kleine waanzin zijn ontroerend. En passant wordt een compleet falend
hulpverleningscircuit met veel humor in beeld gebracht. Een psychiater vraagt
of ze mensen wel vaker niet aan durft te kijken. ‘Nee. Ja,’ antwoordt ze, en zo
krijgt ze het stempel autisme, terwijl ze de man niet aankeek omdat hij uit
zijn mond riekte.
Zo strompelt ze van de ene na de andere zelfingenomen prutser,
van het ene naar het andere misverstand. Het hoogtepunt in de roman is Iris’
wanhopige poging een stamboom van haar
familie te maken waarin ze alle stoornissen van iedereen in kaart brengt. Immers,
zou zij niet een optelsom, of een bizarre cocktail, van al die krankzinnigheid
kunnen zijn? Zo komt toch de vraag aan de orde die ten grondslag ligt aan haast alle literatuur, en die uiteindelijk ook dit boek aandrijft: Wie ben ik?
De waanzin van al die anderen, Hans voorop, weet je niet te raken. De strijd van Iris des te meer. In een volgend boek mag die strijd wat
beter, eh, uit de verf komen dan in Iedereen
kan Schilderen. Dit debuut geeft echter genoeg aanleiding om te veronderstellen
dat Curvers dat kan.
iedereen kan schilderen. maar niet iedereen kan een kunstwerk neerzetten!
BeantwoordenVerwijderen