Als ik geen torenhoge eisen stel – en waarom zou ik, als eenvoudig mens? – dan moet ik vaststellen dat het nieuwe jaar goed is begonnen. Het is acht uur ’s ochtends, mijn kinderen zitten aan tafel, ze eten boterhammen met appelstroop - ook zij stellen geen torenhoge eisen. Het jongetje leest in Het Leven van een Loser, ik vind hem drie jaar te jong om zichzelf met de hoofdpersoon te identificeren, maar vooruit. Het meisje kijkt verliefd naar een tekening die ze gisteren gemaakt heeft. Er staat een band op die bestaat uit Chinezen, “die allemaal door elkaar heen spelen.” De gitarist speelt “Dreamer”, zegt ze. Ik denk dat ze de muziek ook echt hoort, op het ritme van haar malende kaken.
Het is stil. Ik weet dat er ouders zijn die dat misschien niet kunnen geloven, maar het is echt stil. Er is geen ruzie, geen woordenstrijd, laat staan handgemeen en vliegende voorwerpen. Als ik zeg dat ze hun schoenen aan moeten doen zullen zij zich doof houden. Als ik het opnieuw zeg, op dwingender toon, zullen zij het terstond doen. Ik weet dat ik daar op kan vertrouwen. Ik denk: het wordt een goed jaar.
Ik verbreek de stilte. Ik ken mijn tekst. “Drink je melk op” zeg ik, “en daarna schoenen aan.” Ze pakken hun beker zonder te kijken. Twee jaar geleden vielen die bekers nog om als ze dat deden, maar nu niet meer. Alles loopt gesmeerd.
En toch ben ik bezorgd. Ik vind ze te braaf. Ik denk dat zij de vaardigheden missen die nodig zijn om echt vooruit te komen in de wereld. Ik denk bijvoorbeeld dat ze slecht zijn in frische fröhliche kletspraat, waarmee je zorgt dat je zelf goed uitkomt en waarmee je de mensen achter je plannen schaart. Ze missen het talent voor berekenend medeleven dat je – mits de juiste persoon toebedeeld – superieur maakt. Ze zijn te verlegen om te leren hoe je je omgeving naar je hand te zet, door met een simpel gebaar of een enkel woord coalities te smeden of te breken.
Zoals de dame bij de slager, die mij onderbreekt als ik reageer op de vraag van het winkelmeisje “wie mag ik helpen?” Ze is jonger dan ik, ze draagt modieuze laarzen, ze weet hoe je dingen voor elkaar krijgt. Ze zegt “pardon hoor, maar ik sta hier echt al héél lang,” en dan tot een bejaarde dame met een plastic regenkapje die met haar rollator in mijn kuiten bijt, “nietwaar mevrouw?” Ik kan daar niet adequaat op reageren, ik wil het niet op de spits drijven, ik kan mij enkel schamen, voor mijzelf en iedereen die in die winkel staat. Goed, thuis stel ik mij voor hoe de dame met bungelende laarzen aan een vleeshaak hangt en wordt uitgebeend door de slagersknecht, ik zie dat als mijn recht. Maar helpen doet het niet.
Of de vader van een leerling, die ineens opduikt, een onsamenhangend verhaal afsteekt over zijn zoon en diens narigheid, dan heel even zijn hand op mijn arm legt. “Dus je helpt hem hè, wij hebben alle vertrouwen in jou!” En voor ik kan vragen wat hij precies bedoelt heb ik al een vette knipoog geïncasseerd, en loopt hij achterwaarts bij mij weg. Zijn laatste woorden: “dus dat is dan afgesproken.” Dan draait hij zich om. Ik sta daar en ik begin te zweten, want ik weet dat die knipoog een verbeelding was van een vallende guillotine met mijn hoofd eronder.
“Moeten we onze schoenen nog niet aan, papa?” vraagt het meisje. “Ja, dat had ik toch al een keer gezegd?” antwoord ik afwezig. “Maar niet twee keer” zegt de jongen. Hij slaat Het Leven van een Loser dicht.
Een goed jaar, denk ik. Ik heb mijn eisen nog niet geformuleerd, en zolang ik dat weet uit te stellen zal het beslist een prima jaar zijn. Schoenen aan, voorwaarts!
Ja dat is de nieuwe evolutie: frische fröhliche kletspraat, nodig om mee te kunnen komen in de vaart der volkeren.
BeantwoordenVerwijderenIk sluit me - denk ik - maar aan bij een niet al te agressieve Indianenstam, als die er nog zijn tenminste.
Weer mooi geschreven!
elke dag pappadag, komt helemaal goed, ook zonder kletspraat!
BeantwoordenVerwijderen