Als ik het stadje Positano voor het eerst zie liggen denk ik
dat het niet echt is. Het hangt tegen de bergwand aan, klampt zich eraan vast
als korstmos. Probeer zelf eens op die manier tegen een steile rots te leunen,
vlak boven zee, dat hou je geen minuut vol. Zelfs korstmos (dit vind ik een
aardig en weerbarstig woord) heeft daar moeite mee.
Nee, het kan niet echt zijn, want zoiets kan je niet bouwen, en als je dat wel kan, dan kan je er niet wonen.
Nee, het kan niet echt zijn, want zoiets kan je niet bouwen, en als je dat wel kan, dan kan je er niet wonen.
Pas als ik Positano binnenrijdt via de enige weg die het toegankelijk
maakt, de kustweg SS163, moet ik mijn ongelijk toegeven. Het is toch verraderlijk
echt. Scooters vliegen als reuzenwespen links en rechts langs je heen, touringcars
schuiven toeterend langs je zijspiegels (niemand heeft hier nog zijspiegels zie je ineens), alles beweegt, daast en zoemt, je
rijdt op het nippertje de groentekisten van de alimentari-winkel niet aan stukken, die pal achter de bocht stonden.
Een Italiaan roept en gebaart heel Italiaans, amusant, maar niet als je
hartslag al 160 is en je krasvrije auto gehuurd zonder aanvullende verzekering. Het verkeer sluipt hier langs
de rotswand zoals de hagedissen doen, schichtig, onvoorspelbaar, moordlustig.
Ik ben het stadje alweer uit. In mijn achterspiegel vormt de
chaos zich langzaam weer om tot een aaneengesloten, stille en adembenemende
constellatie van huisjes. Huisjes die zonder plan tegen elkaar geplakt en op
elkaar gestapeld zijn, en die allemaal tezamen getuigen van een uiterst vreemde
en goed beschouwd nogal ongeloofwaardige samenzwering van land en mensen. Voor
zolang het duurt, want als de berg één keer schudt, dan is het afgelopen. Dan
werpt hij het stadje zo van zijn rug af, de zee in.
Een tweede, langduriger bezoek is noodzakelijk om tot het
inzicht te komen dat dit stadje - evenals als het verderop gelegen en nog
beroemder Amalfi - niet een door maffiose projectontwikkelaars bedachte val
voor toeristen is, maar een bloeiend organisme, een levensechte plek waar net
als bij ons thuis ook mensen wonen*, een
plek die in de achttiende eeuw al door bepruikte reizigers werd bezocht en thans zowel
gebukt gaat onder als leeft van het toerisme. Zo kan je het zeggen, maar ook anders:
Van onder af, daar waar de zee getijdenloos rondhangt, is
het stadje gedurende een paar honderd jaar omhooggekropen tegen de bergwand,
soms bijna loodrecht. Het eindigt zo’n honderd meter boven zeeniveau – maar
eigenlijk eindigt het nergens, het gaat door tot de hemel. Het is een volstrekt
verticaal dorp, ontsloten door een netwerk van trappen en plateaus. Voor een
Hollander is zoiets extra wonderlijk, natuurlijk, maar laten we wel wezen, het
is voor ieder mens, waar ook ter wereld, buitengewoon onpraktisch en
vermoeiend, een verticaal dorp. Het gesjouw op al die trappen, zelfs als je het
beperkt en je boodschappen goed plant (’plent’) ben je na een dag de uitputting
nabij. Een verticaal leven is een klimmend en dalend leven, een
hagedissenbestaan.
De enige plek waar de horizontaliteit even verlichting biedt
is het plein voor de kerk. Je kan er even rechtop lopen, even ademen, de druk
van de knieën en de bovenbenen halen, in het rond kijken en beseffen dat dit de
reden is dat de mens rechtop is gaan lopen: het vlakke, de horizon.
Op het kerkplein fietst een jongetje rondjes. Een fiets, nog
zo’n voertuig waar je niets aan hebt in dit dorp, alleen maar hinder. Deze
jongen is hier geboren, hij denkt dat cirkels draaien op het plein de hoogste
vorm van vrijheid is. Klem zit hij, opgesloten tussen de zee en de rotswand, en
hij weet het niet. Positano is het bewijs dat de mens een onpraktische kant
kent, die zich richt op het overwinnen van zelfopgelegde moeilijkheden, op het
tarten van natuurwetten, en op schoonheid.
Het is ontroerend, en verschrikkelijk echt, zo echt dat ik
mij voortdurend een voorstelling probeer te maken van de vorm van waanzin
waaraan ik ten prooi zou vallen als ik hier moest wonen. En van de neerslachtigheid die zal komen indien ik ooit, later, moet
aanvaarden dat ik hier nooit meer terug zal komen.
*) vrij naar Rob van Essen, Hier wonen ook mensen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten