Het onderstaande las ik op een website die zich tot doel gesteld heeft de Zeeuwse taal (waag het niet in het bijzijn van ’n echte Zeeuw een dialect te noemen) te promoten.
Het is een snipper uit een heel verhaal, van een appelboer die zonder snedig, scherp, ironisch of zelfs maar mopperig te doen, vertelt wat hij het liefst had gedaan met zijn leven. Grieks leren, dat was zijn grote droom. Maar ja, de harde strijd om het bestaan noopte hem zich bezig te houden met die appels, dag in dag uit.
“En as m'n tied dan gekommen is, en ze vraege me wat ik mee m'n leven gedaen 'ebbe, dan is t'r eigenlijk mae eên antwoord: 'Ik ao vrêselijk graog de Griekse klassiekers wille leze, mae d'r kwam nie van, wan ik was bezig mee appels.”
Wat moet ik hier over zeggen? Dat het tintelt van de ingehouden dramatiek? Dat het Zeeuwse taaltje de tragiek een soort lichtheid geeft, waardoor het om te lachen is? Dat het in gewoon Nederlands zelfs niet om te huilen zou zijn? Ik hoor het mijzelf zeggen, mijn stem klinkt hol, als schallend koper.
Wij hebben ‘m allemaal, die onpraktische kant, die ons ertoe aanzet offers te brengen omwille van het bereiken van schijnbaar onzinnige doelen, omwille van het scheppen van dingen die groter en eleganter zijn dan wijzelf.
Oemoemenoe?*
Tja, die verdomde appels...
(* wat moeten we nu?)
Ik begrijp ineens waarom Balkenende altijd in steno lijkt te praten. Leerzaam!
BeantwoordenVerwijderen