Het was maandag, en hij was er weer, de man van het boek.
Het jonge meisje werkte sinds vijf weken bij de boekwinkel, en de eerste klant die ze begon te herkennen was de man van het boek.
Het was goed beschouwd niet eens een klant, want hij kocht nooit iets. De eerste keer had hij vriendelijk gegroet, haar iets te lang aangekeken. Gewoon, net wat te lang, alsof hij iets zag wat vroeger van hem was. Niets geks, dat deden er wel meer. Ze had zich het groeten herinnerd door wat daarop volgde. Hij liep door naar de tafel met nieuwe uitgaven. Ze schonk verder geen aandacht aan de man, was bezig een kinderboek in te pakken voor een oude dame toen plotseling het flitslicht van een fotocamera de zaak vulde. Ze keek op, zag nog net dat de man een digitaal cameraatje in zijn jaszak stopte. Hij bleef daar nog wat dralen, en liep toen snel naar buiten zonder te groeten of te kijken, zelfs niet kort.
Sindsdien kwam hij iedere maandag, woensdag en vrijdag rond een uur of vier met een schoudertas om waar hij scheef van liep. Vanaf de derde of de vierde keer groette hij niet meer, soms rommelde hij wat in die zware tas precies op het moment dat hij de kassa passeerde. Na een week of twee had hij de kraag van zijn jas hoog opgezet, en zag het jonge meisje alleen twee zware wenkbrauwen, in week drie had hij ineens een muts over zijn oren, en herkende ze hem enkel aan de schoudertas. Voor het overige volgde ieder bezoek hetzelfde patroon: hij liep naar de tafel met nieuwe boeken. In het midden van die tafel hadden zij twee torens gebouwd van goed verkopende romans, als bakstenen gestapeld. Dat waren de boeken waar het om ging. Op een zaterdag verkocht je er soms wel twintig van. Om de torens lagen de romans die niet zo liepen, de “dienstknechten en diensmaagden” kortweg “didi’s”, zo noemde de grijze geitenbreier ze, “want zij zorgen ervoor dat hun heren gunstiger afsteken, dat is hun taak, zonder die heren zouden zij immers niet eens bestaan. De armen leven dankzij de rijken!”. Alsof hij hoerageroep verwachtte, zo zei hij die dingen. De grijze geitenbreier ging over de Nederlandse en vertaalde fictie, hij regeerde met ijzeren hand over het boekenbal op de grote tafel.
De man met de tas liep dus altijd naar die tafel. Daar zette hij zijn tas neer - altijd op dezelfde plek – pakte een boek - altijd hetzelfde boek – en ging er in lezen...
(wordt vervolgd)
Wat voor een clou kan je IHN daar nu weer aan breien?
BeantwoordenVerwijderenVrijdagavond. Misschien zaterdag.
BeantwoordenVerwijderen