Mijn zoon speelt voetbal bij de E-pupillen. Hij is verdediger. “Een typische back” zegt de trainer, “hij denkt niet naar voren”. In dat zinnetje ligt een zekere tragiek opgesloten. Wie goed luistert naar zo’n zinnetje hoort er van alles in doorklinken: opoffering, discipline, een stil en niet geheel vastomlijnd verlangen naar de andere zijde, naar de helft van de tegenstander, waar het gras groener is, waar overwinningen gevierd worden, waar de back nooit komt. Wie niet “naar voren denkt” moet ballen tegenhouden, tegenslagen vermijden. Terwijl het ginds altijd feest is (feest waar hij niet voor is uitgenodigd) is het aan zijn kant één en al incasseren en uitdelen. Er vallen harde woorden – u kent ze wel, die woorden. De gewetensvolle verdediger is zich altijd bewust van zijn schuld en zijn onvolmaaktheid als voetballer, als mens – hetgeen in die situatie één en hetzelfde is. Tegendoelpunten zijn de enige doelpunten waar hij aan meedoet. Rampen vallen onder zijn verantwoordelijkheid, bij euforie ziet hij eruit als een toerist op een folkloristische dansavond.
Zelfs als toeschouwer trekt hij aan het kortste eind. Hij kan de doelpunten van zijn teamgenoten niet eens goed zien, het is vanuit zijn gezichtspunt volstrekt onduidelijk wat er gebeurt, iedereen staat ervoor, ineens wordt er gejuicht. Een herhaling is er niet bij, de precieze toedracht blijft een mysterie. Hij juicht mee, maar zijn juichen is verstoken van de blijdschap die in de ontlading van het moment zit. Het is net als op een verjaardag, wanneer de hele groep ‘lang zal-die leven’ zingt, dat je later binnenkomt en na de derde, sterk in enthousiasme afgenomen ‘hieperdepiep’ in je eentje ‘hoera’ brult.
Mijn zoon is ook altijd te laat om de doelpuntmaker om de nek te vliegen, het is domweg te ver lopen. De laatste tijd doet hij ook geen moeite meer in de buurt van de feestvierende kluwen te komen. Hij wisselt een blik van verstandhouding met de andere back, draait zich om naar de keeper, die staat te apenkooien in het doel – maar ja, keepers zijn altijd een beetje getikt. Zelf een doelpunt maken, het idee komt niet eens bij hem op. Dat komt omdat hij niet “naar voren denkt.” Er wordt soms voor hem geklapt, dat wel, als hij een bal voor de voeten van een gevaarlijke aanvaller wegmaait, over de zijlijn, de sloot in.
Afgelopen zaterdag scoorde hij toch – dwars door alle linies stoomde hij op, door niets of niemand gehinderd, zelfs niet door medespelers. Het was alsof hij op vakantie ging, zomaar onder werktijd en zonder het te vragen. Bam, raak, het was 5-0 geloof ik (bij 1-0 zou hij zich zoiets nimmer permitteren). Hij juichte niet, niemand juichte echt, iedereen stond er vol verbijstering naar te kijken. Hij rende snel terug naar zijn plek, met een schuldbewust gebogen hoofd.
De rest van de wedstrijd zag ik hem loeren, aanstalten maken de middellijn over te steken. Zijn onverzettelijkheid was hij kwijt. Ik zag hem “naar voren denken”, wat heet, hij stond daar alle kanten op te denken die jongen. Hij droomde van warme landen vreemde strafschopgebieden, heldendaden. Zijn ietwat slepende tred verried een sluimerende onvrede met zijn lot. Pas bij 5-1 vatte hij zijn taak weer op. De plicht roept jongen, dat was wat ik dacht. Wat ik heel hard riep was: “dekken, dekken!”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten