Ik las dat de voetballer Zanetti duizend wedstrijden heeft gespeeld. Hij is 37 jaar. Men kan zichzelf beter niet de maat nemen in het licht van grote prestaties, dat is bekend. Desondanks doet men het toch. Ik ben veertig en ik heb nooit iets gepresteerd op sportief gebied. Dat vreet aan een man.
Toen ik twaalf was won ik een beker met tafeltennis. Met wat? Met tafeltennis ja. Dat is op zich al om te lachen, maar het was bovendien de derde prijs in het alom bespotte Knudde Toernooi. Het heette echt zo, en het stond ook op die beker, op zo’n gegraveerd plaatje. Je moest een pingpongballetje in je mond stoppen en in een emmer mikken, spelen met de penhoudersgreep, dat soort fratsen. Dat chromen plaatje heb ik eraf gesloopt, waarna een mooie beker overbleef. Maar het hielp niet echt tegen de schaamte.
Toen ik een jaar of zestien was liep ik eens twintig kilometer hard. Daarmee won ik een slagroomtaart, want het was een weddenschap. Ik heb de verliezer van die weddenschap (de grote broer van een schoolvriend) nooit verteld dat ik de laatste drie kilometer gewandeld heb. Gestrompeld. Het plensde van de regen, en ik was doodalleen want ze hadden na een tijdje geen zin meer om achter mij aan te fietsen bij wijze van controle. De broer lachte zich dood toen ik bij aankomst het water uit mijn schoenen goot.
Ook ben ik in mijn studententijd eens vijf kilometer gaan joggen met een sigaret in de mond. Dat was om verwarring te zaaien onder de gezondheidsfreaks die langs de Utrechtse singels renden. Ik liep ze er allemaal uit op ouwe gympen, de hele onderneming duurde drie sigaretjes. Maar om dat nou een prestatie te noemen.
Afgelopen weekend kroop ik met de racefiets op tegen de Cauberg, Camerig, Keutenberg en Eyserbosweg. De laatste twee durfde ik alleen aan na het gebruiken van twee glazen bier. Op het steilste stuk reed ik acht kilometer per uur, en ik had veel pijn. Ik slaagde er niet in een wandelende man met hond in te halen.
Zondag is de marathon van Leiden. Ik zie er als een berg tegenop, want ik doe niet mee, en tienduizend anderen wel. Niet meedoen is alleen te verkopen als een statement (“wij houden daar niet van, wij blijven liever gezond”), en ik ben dat statement spuugzat, net als de altijd sluimerende ambitie om marathons te lopen of een berg met een boomgrens op te fietsen.
Er moet een manier zijn te ontkomen aan de eeuwige helaasheid van dat ondoorzichtige mengsel van straf en beloning dat men sport noemt, nog voor ik te oud ben en mij niets meer overblijft dan het slappe verweer dat footballcoach Vince Lombardi ooit uitsprak: "we didn't lose the game, we just ran out of time"
als je nu eens af en toe bezweet uit je schrijfkamer komt, en verzucht: "Schrijven is topsport"?
BeantwoordenVerwijderenJa, zoiets kan men zeggen, maar geloven doet niemand het echt. Er moet immers fysiek afgezien worden.
BeantwoordenVerwijderen