‘Meneer, meneer!’
Op het onverlichte fietspad richting de voetbalvelden staat een jochie van een jaar of acht naast zijn fiets. Ik heb grote haast. Wat moet hij van me? Een kilometer verderop staan tien van zulke jochies op mij te wachten voor de training. Zonder mij gaan ze van gekkigheid gras eten, met hun koppen tegen de doelpaal beuken en lelijke dingen zeggen over homo’s. Daar zijn ze immers zeven voor. Misschien gaan ze zelfs wel een potje voetballen zonder mij. Dan zijn de gevolgen helemaal niet te overzien.
‘Meneer, me ketting is eraf.’ roept het jochie, met een goed gesneden Marokkaans accent.
Ik knijp vol in mijn remmen. Het is een reflex, het gebeurt buiten mij om. Oerinstincten nemen vanaf hier alles over. Ik sta precies naast hem stil. Hij is alleen, hij heeft alleen mij.
‘Kunt u ‘m er weer omdoen?’ vraagt hij. Ik gloei. Het gezag van alle vaders, onderwijzers en trainers is voor even in mij samengebald. Ik kom te laat op de training, maar als ik hem laat staan, is deze jongen verloren voor de maatschappij. Hij zal nooit meer iemand vertrouwen.
Een fietsketting leg ik bovendien in een handomdraai om. Ik buk en rammel wat aan de ketting, ter oriëntatie. Die is gortdroog. Er komt hooguit roest aan mijn vingers. Dat is een meevaller. Ik spreek geruststellende woorden, en zeg daarna dat zijn vader de ketting moet smeren en aanspannen. Wat een autoriteit straal ik uit! Wat een kunde en inzicht! Ik ben zo’n beetje de vader aller vaders. Dan ontdek ik dat de ketting achter klem zit tussen het tandwiel en het frame, en niet zo’n beetje ook. Ik ruk en trek, fluit tussen mijn tanden om niet te vloeken. ‘Hij zit klem’ zeg ik. Ligt er wanhoop in mijn stem?
Het is even stil. Ik ruk nog een paar keer aan die ketting.
‘Het is wel eens eerder gebeurd’ zegt het joch. ‘Toen heeft een meneer er een schroevendraaier bij gehaald.’ Jonge Marokkanen articuleren scherp en zijn doorgaans stukken beter te verstaan dan hun Hollandse leeftijdgenootjes. Het zinnetje over die meneer met die schroevendraaier versta ik niet alleen heel goed, het komt ook tussen mijn ribben binnen, als een mes.
‘We zetten hem even op de kop’ zeg ik, om wat gezag terug te winnen. Met een soepele zwaai draai ik de fiets om. Ik begin weer aan de fietsketting te rukken. Geen haar op mijn hoofd denkt eraan een schroevendraaier te gaan halen. Ik ben besodemieterd. Ik moet die ketting loskrijgen, het moet. Mijn ambassadeursschap voor vaders, voetbaltrainers en andere kordate mannen verdwijnt naar de achtergrond. Het gaat hier om een strijd die ik niet mag verliezen. Ik ben definitief een Mislukking in de Orde van de Nederlandse Leeuw als ik hier, in het donker, op dit fietspad dat nat is van de mist, die ketting er niet omkrijg. Ik zal niet meer met mijzelf kunnen leven. Het moet het moet het moet! Ik haal een sleutelbos uit mijn zak. Ik duw de lange sleutel van de schuurdeur tegen de ketting, op de plek waar hij klem zit. Ik zet kracht. Als de sleutel breekt zal deze jongen mij zijn leven lang herinneren als Koning Faal de Eerste...
De ketting schiet los. Mijn vinger komt tegen het tandwiel aan. ‘Zo!’ roep ik in plaats van te schreeuwen van pijn. ‘Het komt in orde’. Ik val bijna flauw van de opluchting. Ik ben gered.
Daarna probeer ik de ketting met de pedalen over het grote tandwiel te trekken. Een eitje, normaliter. Maar het lukt me niet.
‘Moet je niet aan de andere kant beginnen?’ Scherp als een Moors scheermes klinkt zijn stem. Het joch wijst naar de onderzijde van het grote blad, dat nu boven ligt.
‘We zetten hem eerst maar weer eens overeind’ zeg ik kribbig. Daarna volg ik zijn aanwijzing op, hopend dat hij dat niet in de gaten heeft.
De ketting ligt erom. Het joch zegt netjes dankuwel. ‘Wel goed smeren en aanspannen!’ roep ik hem na. De mist heeft hem al opgeslokt.
mooi dit! Wordt 't tijd dat je een dagblad opzoekt voor zukke stukkies?
BeantwoordenVerwijderenik ben zo'n landerig type dat hoopt dat een dagblad mij zoekt... maar dank.
BeantwoordenVerwijderen