Soms loop ik, om mijzelf te straffen, een eindje hard door park Cronesteijn. Dit is een polder net buiten de stad die men met opzet verwaarloosd heeft, zodat er een ‘aantrekkelijk stukje natuur’ ontstaan is, of iets dergelijks. Ja mensen, waar jullie de handen vanaf houden, daar komt het bos vanzelf. Het is voor het overige het soort park waar je je dochter liever niet doorheen laat fietsen. Het is zo’n park met veel soorten lage begroeiing die wij vroeger ‘bosjes’ noemden. Ach, die oude tijd dat de dingen die je kon doen in de bosjes voor ons jongens nog geen zedendelicten waren, maar een bron van diepe en onbegrijpelijke verlangens...
Ik liep daar dus mijn wekelijkse gevecht te voeren tegen mijzelf en de aandrang voorgoed te stoppen met dat hardlopen. Ik doe dit het liefst alleen, op incourante tijdstippen, want een overstekende eend kan het wankele evenwicht al verstoren. Maandagochtend rond tien uur blijkt een geschikte tijd te zijn, hondenbezitters en sportievelingen zitten dan lusteloos thuis of op hun werk. Er zaten wel twee meisjes bij de picknicktafel – op het lange rechte stuk. Toen ik wat dichterbij kwam zag ik dat het meisjes waren van het soort dat ik doorgaans grieten noem, en ze waren overduidelijk aan het spijbelen. Ik kon ze ook woordelijk verstaan, hoewel ik nog zeker dertig, veertig meter van hen verwijderd was. ‘Ik ben toch je beste vriendin’ zei de ene met een grietenstem.
Een ingewikkeld zinnetje – gemakkelijk om te zeggen, zeker, maar wat betekent het? De griet had geblondeerd haar en was zo te zien in de weer geweest met een krultang. Ik wilde eigenlijk iets kordaats zeggen als: ‘hela, gaan jullie eens snel naar school!’ want een docent ben je niet enkel tijdens kantooruren – het is een way of life (met deze uitspraak krijg ik altijd gemakkelijk de lachers op mijn hand). Maar precies op het moment dat ik ze passeerde – ik zocht al lucht voor mijn berisping – trok de griet haar broek naar beneden. Dit is echt waar. Ze trok haar spijkerbroek omlaag. Ik zie haar crèmekleurige dijen zo voor me. Dikke, stevige dijen. Ze riep ‘hallo meneer!’, en hurkte. Ineens was ik weer twaalf, alle dingen die je in bosjes kon doen op slag vergeten, en bang voor zulke grieten. Ik rende hard door. Een heel stuk verderop durfde ik om te kijken, heel kort. Het kind zat een plas te doen. Ondertussen praatte ze met haar beste vriendin.
Ik vergat mijn continue staat van uitputting, liep mechanisch naar huis, nogal in verwarring over mijzelf en de wereld waarin in leef. U kent die momenten wellicht. Iemand – God bijvoorbeeld - heeft de inhoud van een doosje lucifers over de vloer uitgespreid en je de opdracht gegeven: ‘haal drie lucifers weg om zes vierkanten over te houden’. Ik besloot dat men sommige voorvallen niet moet duiden, veroordelen of in breder perspectief proberen te zien. Men moet er geen vierkanten van proberen te maken. Men moet ze gewoon opschrijven en vergeten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten