Het vliegtuig maakt zich los van de grond. We
zijn op weg naar Madrid. De leerlingen acteren tijdens het opstijgen een zekere
onverschilligheid die begrepen moet worden als wereldwijsheid. Sjaak niet, Sjaak
gaat uit zijn pan. ‘Dit is niet normaal! Moet je kijken naar die huizen!
Whoaaaa!’ Ik vraag of hij voor het eerst vliegt. ‘Nee dat niet,’ zegt hij, ‘ik
vind het gewoon gaaf.’
In de metro begint Joost tegen mij te praten.
‘Weet u wat het is met meisjes? In de eerste en tweede klas kan je ze allemaal
krijgen, maar in de vierde gaan ze ineens beginnen over zelfrespect en zo.’ Ik
zucht diep. ‘Joost, doe normaal,’ zeg ik. Hij lacht breed. ‘Ik maak natuurlijk
maar een grapje he!’ Ik houd niet van types die zeggen dat iets een grapje is
wanneer ze merken dat een opmerking slecht valt. Joost is een poseur, de
tegenpool van Sjaak.
De eerste avond eten we broodjes ham en spelen
we voetbal op Plaza Mayor. Een zwerver doet mee. Madrid is een tolerante stad,
en voetbalgek. Joost is na afloop zoek. Hij blijkt met zijn maat in een kroeg
te zitten. Hij verklaart dat hij niet helemaal had begrepen dat zulks niet de
bedoeling was, maar dat hij ‘ons standpunt wel ziet’.
De eerste nacht is altijd de lastigste. Wat je
nu toestaat, is de rest van de week niet meer te bevechten. We gaan drie keer
naar de rumoerigste zaal om de boel tot de orde te roepen. Rond één uur wordt het stil. De
grootste herrieschoppers vallen het snelst in slaap en blijken ook het hardst
te snurken. Zo wreed is de natuur.
De volgende dag klaagt Teun dat hij slecht
heeft geslapen, zijn spierwitte haar hangt voor zijn ogen. ‘Het komt door het
bed,’ zegt hij. ‘Heb je dan zo’n slecht bed?’ vraag ik. ‘Nee,’ zegt hij, ‘maar
het is niet mijn eigen bed.’
We sjouwen door de stad met een gids, een
Ierse studente waar alle jongens meteen verliefd op zijn. ’s Middags, in het
museum Reina Sofia, vertellen Ruth en ik iets over Guernica van Picasso. Ik zie
dat de kinderen best onder de indruk zouden willen zijn, maar ze krijgen
nauwelijks de kans, want het is veel te druk, en ze moeten van de suppoosten blijven
staan. Kunst
kijken met vermoeide benen is net zoiets als muziek luisteren met hoofdpijn. In
een andere museumzaal zitten vijf jongens, onder wie Teun, zwijgend op een
bankje naar een film van Luis Buñuel te kijken. Op
de vraag of het een goede film is antwoordt Teun: ‘Dat weet ik niet, maar je
kan hier lekker uitrusten.’
Het stijgen en landen blijft altijd gaaf. Ook na je 20e vlucht :-)
BeantwoordenVerwijderenLeuk stuk :)
Leuk om te lezen. Onze zoon was ook met deze reis mee.
BeantwoordenVerwijderenLeuk geschreven :)
BeantwoordenVerwijderen