Ik neem gemakshalve aan dat we de laatste sneeuw van het
jaar nu wel gezien hebben. Het is mooi geweest, we hebben het spul niet meer
nodig. Er is meer dan genoeg gelegenheid geweest kleine onrechtvaardigheden
recht te zetten met een welgemikte sneeuwbal. Want dat is waar sneeuw op het
schoolplein goed voor is: kleine, zoete wraak.
Een sneeuwbal die ik nooit zal
vergeten was een sneeuwbal die mij niet raakte, die mij nooit had kunnen raken,
want er zat een stevige ruit tussen mij en de werper. Maar hij was wel degelijk
voor mij bedoeld.
Ik was stagiair op een school in
Doorn, had de verantwoordelijkheid over een paar onderbouwklassen en moest het zien
te redden zonder stagebegeleider. Dat ging slecht. ‘Wanneer komt meneer De Boer
weer terug?’ vroegen de kinderen mij iedere ochtend. Misselijk begon ik aan
mijn werkdag. Toch was er maar één
jongen die een serieuze hekel aan mij had. Dat kwam, denk ik, omdat ik hem
eruit had gestuurd terwijl hij vond dat hij niets verkeerd deed. Hij heette
Harro. Misschien had Harro wel gelijk, ik kon de chaotische situaties in de
klas totaal niet beoordelen. Vanaf die dag haatte hij mij, ja, het moet haat
zijn geweest wat in die kop broeide. Zijn gezicht leek eeuwenoud als hij mij aankeek.
Het was niet op te lossen, ik moest zijn verachting ondergaan, en hij mijn
onverzettelijkheid.
Zijn haat vond een uitweg toen er
sneeuw lag. Hij moet in de pauze lang op mij gewacht hebben. Maar ik kwam niet.
Ik zat in mijn lokaal, so’tjes na te kijken. Toen kwam die doffe dreun. Baf! De
ruit trilde in zijn sponningen. Tegen het glas plakte een kwak sneeuw die
langzaam naar beneden zakte. Een meter of tien verderop zag ik Harro staan. Hij
keek mij brutaal aan, hij lachte niet, rende niet weg. Verder was er niemand,
althans niet in mijn herinnering. Het was iets tussen Harro en mij en het leek
een eeuwigheid te duren.
Ik wenste op dat moment dat die
sneeuwbal dwars door de ruit was gegaan, en samen met een handvol glasscherven
tegen mijn gezicht was geslagen, dat Harro zich kapot geschrokken was en dat ik
- afgevoerd met bebloed gezicht - had kunnen zeggen: ‘het is niets, het is
niets, maak je geen zorgen Harro,’ en dat hij geroerd door mijn
vergevingsgezindheid zou rondbazuinen dat ik de beste leraar van de school was.
Maar dat gebeurde allemaal niet.
Die sneeuwbal droop langs de ruit, en wij zaten allebei gevangen achter glas en
de winter was nog maar net begonnen. Ik weet niet meer wie het eerst wegkeek,
hij of ik.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten