Op dag 1 komt de loodgieter. Hij is alleen, hij drinkt zijn koffie zwart. Mannetjes in huis. Ik bewonder ze, ik verfoei ze, ze nemen je huis in, ze verbannen je naar zolder, ze maken lawaai en ze verwachten dat je koffie zet, oceanen van koffie, muffe, naar gipsplaten ruikende, naar oud ijzer smakende filterkoffie. Sommige zijn vriendelijk, andere zijn lomp, er zijn slimmeriken en domkoppen, maar allemaal moeten ze koffie. En ik moet blij zijn dat ze überhaupt de moeite nemen te komen. Stel je voor dat ik dit werk moest doen! Als ik al een diamantfrees had, dan zou ik daar mijn eigen benen mee afzagen, en misschien niet eens per ongeluk. Nu hoef ik enkel het stof op mij te laten neerdalen en mijn wanhoop de hand te schudden. Koffie zetten helpt, niet tegen het stof maar tegen de wanhoop. De loodgieter is trouwens uiterst tevreden, blij dat hij alleen kan werken, dat er niet drie klussen tegelijk hoeven. “Mensen willen altijd dat het werk in een vloekende zucht af is,” zegt hij.
Op dag 2 deelt de loodgieter de koffie met de jongens van het installatiebedrijf. Ook die hebben een diamantfrees, over een beetje stof doen zij niet moeilijk, maar zij drinken hun koffie met melk en suiker. “Iedere heug zijn meug” zegt de loodgieter. ’s Avonds wordt 't eindelijk stil, maar dan doorbreekt een dwaas de stilte vanaf de Dam. Hetzelfde geluid als een diamantfrees die door mijn kogelharde muur glijdt. Vroeger zouden ze zo’n vent een hengst voor z’n harses en een kop sterkte koffie geven.
De timmerman van dag 3 drinkt zwarte koffie, maar ik hoef ‘m niet te zetten, ik moet een gedichtenwedstrijd in Boskoop jureren. De koffie aldaar is belabberd.
Dag 4 is voor de stucadoor. De laffe lucht van koffie-met-melk en nat pleisterwerk dringt door tot zolder, maar hij is tegen de middag al klaar. In een vloekende zucht heeft hij al het werk van loodgieter, timmerman en elektricien onzichtbaar gemaakt. Ik heb een middag koffie-pauze! Ik drink zes biertjes en kan daarna niet van het stucwerk afblijven. De muren zijn glad en zacht als de wangen van een pasgeboren baby.
Dag 5 en 6 teisteren de keukenboeren mijn huis, er valt geen koffie tegenaan te zetten. Ze staan om zeven uur voor de deur en beginnen met een halfuur koffiepauze. Om negen uur en elf uur schaften ze opnieuw, er gaat anderhalve meter ontbijtkoek doorheen, daartussendoor moet ik zorgen dat de mokken gevuld blijven. Ik overweeg het spul via een infuus toe te dienen, met een zakje dat aan zo’n verrijdbaar rek hangt. Ze vertellen mij allerlei nuttige dingen, bijvoorbeeld bij welke Duitse achtbanen ik een whiplash oploop, en bij welke ik hooguit “een braakje leg.” “Suikermelk?” vraag ik. Ze kijken me aan alsof ik dat braakje zojuist voor hun voeten heb neergelegd.
Op de 7e dag rustte God, en hij had gelijk ook, maar het koffiezetapparaat kan zich dat niet permitteren, en zijn hogepriester ook niet, ik dus. De parketlegger drinkt suikermelk, maar bijlange na niet in keukenmonteur-hoeveelheden. Ik moet hem zelfs overreden koffiepauze te houden en ontbijtkoek hoeft hij niet. “Ik ben pas getrouwd” zegt hij, ik druip af naar de zolder en vraag mij af wat pas getrouwd zijn met ontbijtkoek te maken heeft.
Na zeven dagen koffie staat de nieuwe keuken, ligt de nieuwe vloer, het zal avond worden, het zal morgen worden, en ik zal zien dat het goed is.
Genoten!
BeantwoordenVerwijderenMooi en geweldig om te lezen dat het prijzengeld goed besteed wordt.
BeantwoordenVerwijderenDat noem ik nog eens praktische poëzie.
Ja, maar er moest wel geld bij.
BeantwoordenVerwijderen