Ik heb er al een tijdje vrede mee dat ik sinds een jaar of wat meer uitnodigingen krijg voor begrafenissen dan voor bruiloften. Het liefst krijg ik helemaal geen uitnodigingen, maar als het moet ga ik, geloof ik, liever naar begrafenissen. Dat kan je abnormaal vinden, maar begrafenissen ontroeren mij en bruiloften eigenlijk nooit. Bovendien komt de familie van mijn vaders kant beter uit op een kerkhof dan in een partytent.
Er is overigens één zijtak van deze familie voor wie dat minder geldt. En juist zij moesten afgelopen week hun moeder/grootmoeder begraven. Mijn tante Frida, de oudere halfzus van mijn vader, was acht jaar geleden uit mijn beeld weggeschoven, gesloopt door Alzheimer. En nu was ze dood.
Wij bekijken geprojecteerde jeugdfoto’s van haar. Zwaagwesteinde, eind jaren veertig. Je ziet dat er een moderne vrouw in haar sluimert. Helaas kwam die er nooit helemaal uit. Het was de tijd niet. En Zwaagwesteinde, dorp van bonkig volk, niet echt de plaats. Er had meer in gezeten, dat is wat ik in haar ogen lees, op foto’s van latere leeftijd. Het was een lief mens. Ze heeft mij en mijn zus leren kaarten. Zelf zat ze op een bridgeclub, wat in onze kringen gold als excentriek en een tikje lichtzinnig. De altijd wat opgetrokken wenkbrauwen maakten dat zij keek met een blik waarin welwillendheid en milde spot om voorrang streden. Het is de blik die ik nog van mijn grootvader ken, al is die overleden toen ik negen jaar oud was.
Wij Van der Werven uit de Friese Wâlden zijn introverte doch taaie zwartkijkers met een sterk praktische inslag. Mijn grootmoeder zei vijftien jaar geleden op haar sterfbed, toen ik vertelde dat mijn tijdelijke betrekking na de zomer zou worden omgezet in een vaste baan: ‘betalen ze je in de vakantie wel door?’ Het waren niet haar laatste woorden geloof ik, maar het had niet misstaan. Wij zijn geen gekende beoefenaars van de levenskunst, maar tante Frida kwam - denk ik - het dichtst in de buurt.
De laatste acht jaar bracht zij door in een tehuis. Het ging erg slecht met haar, maar verder ging het goed. Het is pijnlijk erover te horen – en grappig. Als ze een goede dag had, mocht ze wel eens mee naar huis met haar dochter, om te eten. ‘Wat heerlijk, een huis waarin écht gekookt wordt. Dat maak ik nooit meer mee!’ Later, toen er nauwelijks nog een herinnering over was, kreeg ze er poffertjes met slagroom, en een gas witte wijn: ‘Oh, lekker! Mag ik dit ook op mijn verjaardag eten? ... Ah, mag het? Dan hoef ik verder geen cadeau!’
Ik neem die woorden mee naar huis. Ik heb ineens verrekte veel zin in poffertjes, maar ik denk dat ik toch gewoon ga koken, ik ga het hele huis vullen met kooklucht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten