Conciërge Rob is overleden. In school. Daar moet ik over
schrijven, ik ontkom er niet aan. Om zeven uur maakte hij zoals iedere dag de deuren
open. Rond half acht werd hij door de andere conciërges dood gevonden in de
gang. Eerst was er paniek, daarna breidde zich een onwerkelijke stilte uit over
de school. Iedereen bewoog traag. Het was of ons bloed in dikke stroop
veranderd was. Leerlingen werden eerder naar huis gestuurd. Wij bleven
ontredderd achter, en gingen toen ook maar naar huis. Voor sommigen ging het
werk door. De conciërge die Rob had geprobeerd te reanimeren vulde de
snoepautomaat bij met roze autodrop. Heel veel pakjes roze autodrop. Frambozensmaak.
Ik vroeg of het ging. Hij schudde zijn hoofd.
‘Hij is het harnas gestorven,’
zegt iedereen nu. Dit is een eufemisme voor volstrekt onverwacht en veel te jong.
Onze brombeer Rob was de baas van de kopieerfabriek in de kelder. Het hart van
de school. Zijn geveinsde norsheid maakte dat ik vroeger, toen ik net kwam
kijken, wel een beetje bang van hem was. ‘NEE,’ zei hij als je hem – uiteraard op
iets te kruiperige toon - vroeg of hij nog even een klusje kon doen. ‘Veels te
laat!’ Jij kromp tot kabouterformaat en zijn hele kop glom van ingehouden pret.
En dan: ‘hoeveel mot je er hebben?’
Mijn schooldag begon altijd bij
Rob, om kwart over acht, in de kopieerkelder, met een velletje bladmuziek of
iets. ‘Dertig stuks Rob, dubbelzijdig’. Terwijl hij het op de glasplaat legde neuriede
hij de melodie van het liedje dat ik net aan hem had gegeven.
Robs motto was: ‘Hébben we niet meer. Wórdt
niet meer gemaakt!’ Hij leefde dit motto niet na, integendeel, hij deed de hele
dag niets anders dan dit motto ondergraven. Ook dat maakte dat wij van hem
hielden.
Het was op een rare manier fijn
om op je kop te krijgen van Rob. Ik keek er soms gewoon naar uit. Hij was een
beetje de leraar van de leraren. Je moet het lef ook maar hebben dat stelletje
betweters de les te lezen. ‘Jullie zijn ook net kinderen’, ‘Jullie kunnen niet lézen’, ‘wanneer léren
jullie het nou eens?’ En dan die bolle kop met die grijns van oor tot oor.
Boven zijn kopieermachines hing
een bordje met tarieven. ‘Domme vragen: één
euro, vragen waar wij over na moeten denken: tien euro.’ Maar als ik nadacht
had hij het al gedaan, en als ik mijn vraag stond te hakkelen had hij het
antwoord op zijn lippen.
Wij zijn in ons hart geraakt, Rob,
want we hebben je niet meer, en zoals jij worden ze ook niet meer gemaakt.
Prachtig eerbetoon.
BeantwoordenVerwijderenIk had hem in Trouw al gelezen.
Prachtig. Andere woorden heb ik er simpelweg niet voor.
BeantwoordenVerwijderen