Eens per jaar
moet ik het in de mentorles over drugs hebben. Er scheen ditmaal enige urgentie te zijn,
men zei dat blowen weer in was. Blowen was in, en ik wist weer eens van niets. Ik kijk nooit echt
uit naar die lessen over drugs, misschien omdat ik zelf een wereldvreemde
braverik ben die nooit geblowed heeft. Maar wat moet, dat moet. Het is ten
slotte werk.
Ik besluit een groepsdiscussie te organiseren. Ook iets heel griezeligs, maar ik doe het. Twee rijen stoelen tegenover
elkaar, ik lees steeds een stelling voor. Wie het eens is met mijn stelling gaat
ergens op de rij links van mij zitten. Oneens zit rechts. Als iedereen zit geef
ik de partijen om beurten het woord. Mijn taak is verder beperkt tot het in
goede banen leiden van het debat.
Daar zitten ze.
Ze weten nog niet wat gaat komen, ze weten niet dat ik ze langzaam, via ongevaarlijke
vragen over schoolzaken, gezondheid enzovoort naar die drugs leidt. Mijn eerste
stelling is bedoeld als opwarmertje. Het krukkige Engels moet u er maar bij denken.
‘Dit is de
geboortedag van Shakespeare. Iedereen behoort tenminste eenmaal in zijn
schoolcarrière iets van Shakespeare gelezen te hebben. Eens links, oneens
rechts.’
Na wat geloop
zitten er vier leerlingen links van me, en twintig rechts. Justin, een jongen
van Maleisische afkomst, is één van de vier voorstanders. Moedig neemt hij het
woord, in onkreukbaar Engels.
‘Shakespeare
heeft onze taal gedefinieerd, de manier waarop wij praten, onze toneeltraditie
en onze cultuur.’
Heel even lijkt men met stomheid geslagen door zoveel wijsheid.
Dan halen de tegenstanders hun botte bijlen tevoorschijn.
‘Shakespeare is saai,
niemand leest hem voor zijn plezier, hooguit some weird teachers. En
waarom Shakespeare? Er zijn zoveel schrijvers!’
‘Noem er dan eens een paar?’
verweert Justin zich, maar ook dat wordt weggewuifd.
‘Boeien! Er zijn er wel honderd!’
Shakespeare wordt vermorzeld door een bende zestienjarige barbaren, en ik ben
machteloos. Ik heb dit zelfs geënsceneerd, ik heb die stoelen immers zo
neergezet.
Alles van waarde
is weerloos, zingt de zeer oude in mijn hoofd, en iedereen die waardevolle dingen
verdedigt is nog weerlozer.
Er wordt verder
gedebatteerd volgens mijn draaiboek, over frisdrankautomaten in school, over roken
op het plein, en ja, uiteindelijk over blowen. Ik lees mijn stellingen voor, maar
mijn gedachten dwalen steeds af. Shakespeare, denk ik steeds, ach Shakespeare.
Shakespeare is toch veel belangrijker dan die paar blowtjes hier en daar? De
volgende les heb ik 5 vwo. Die moeten leren over de Weense Klassieken. Dat is
mijn terrein. Ik weet niks van drugs, weinig van Shakespeare, maar alles van
Mozart. Ik kan ze toch gewoon vertellen dat Mozart een genie is en zijn muziek
ongeëvenaard en onmisbaar? Daar hoeft toch geen discussie over te zijn?
Shakespeare
is zojuist voor mijn ogen gestorven, maar alle bliksems, dat zal Mozart niet
overkomen!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten