Er zijn auteurs, arme sloebers, die “schrijvers-schrijver” worden genoemd. Writer’s writer - in het Engels bekt het nog ellendiger - dat schijnt een hele eer te zijn. Je wordt zoiets natuurlijk niet zomaar, in de eerste plaats moet je dood zijn. Ik kwam de lugubere eretitel voor het eerst tegen in een necrologie van Henk Romijn Meijer, daarna stuitte ik er keer op keer op. Het moet gezegd, iedereen begrijpt meteen wat ermee bedoeld wordt. Een schrijversschrijver wordt niet gelezen, door een publiek, maar bestudeerd en bewonderd, door een groepje ploeteraars die evenmin gelezen worden. Luguber dat zei ik. Toch vrees ik dat ze inderdaad bestaan, schrijvers die meer genoemd worden in voordrachten en interviews dan dat ze boeken verkocht hebben. Raymond Carver is er één.
Ik ben Carver gaan lezen omdat lui met smaak te pas en te onpas roepen dat ‘ie zo goed is. Ik moest er nog goed mijn best voor doen, want in de ‘betere boekhandel’ (waarom is er geen ‘schrijversboekhandel’ met een afdeling ‘schrijversschrijvers’?) is zijn werk al lang niet meer te vinden. Enfin, de openbare bieb had nog een vergeeld exemplaar van zijn bundel Zoveel water zo dicht bij huis. Wat lekker is haal je van ver, zo interpreteerde ik die titel. Voor mij is de bieb best ver – de afdeling vertaalde fictie tenminste.
Toen ben ik naar huis gegaan, heb de kinderen voor de tv gezet en ben gaan lezen.
Ik ben een aantal keren van mijn stoel gedonderd. Daarna moest ik nog boodschappen doen. U had mij die middag op straat kunnen aantreffen, te voet, verzonken in dat boekje, met twee kinderen voor mij uit als geleidehonden. Het was voor het eerst dat ik op straat liep te lezen. Ooit.
Het eerste verhaal is het titelverhaal. Het gaat over een man en een vrouw, middelbaar. Echtpaar is een groot woord. Alle verhalen van Carver gaan over failliete huwelijken, zeggen de schrijversschrijverlezers. De man kampeert een weekend met twee vrienden in de wildernis, ze vinden het lijk van een jong meisje in de rivier. Ze halen het lijk eruit, zetten hun tent op, eten, drinken whisky, besluiten dat het te laat is, de auto staat immers 5 mijl verderop en het wordt al donker. Ze gaan slapen. De volgende dag gaan ze vissen. Waarom niet, ze zijn er nu toch? Ze eten, drinken whisky en gaan weer slapen. De volgende dag breken ze op, lopen naar de auto, rijden naar een telefoon en bellen de politie. Ze geven hun namen door, vertellen wat ze gevonden hebben en waar, en rijden naar huis. Dan begint het verhaal eigenlijk pas. De vrouw kan niet geloven dat haar man doodgemoedereerd vakantie vierde naast een lijk. De man vindt dat ze er niet zo’n toestand van moet maken, wat kon hij nou uitrichten?
Het gaat mij niet om dit overigens schitterende, tragikomische gegeven. Het gaat mij om de intensiteit in de scènes, en hoe Carver die intensiteit met taal bereikt. Later meer daarover. Deze week plaats ik nog een paar blogs over Carver. Razend interessant is dat er in de bundel twee versies van dit verhaal zijn opgenomen. Een waardevolle les in schrappen, schaven, redigeren. Daar kom ik op terug. Lezen!
Toch een schrijversschrijver dus? Welnee, Raymond Carver is een mensenschrijver. Punt.
O, u vraagt wat dat nu weer is? Dat is net zo iets als een notencomponist.
Lees ook vooral 'What we talk about when we talk about love'.
BeantwoordenVerwijderenEn een heel aardig interview in de door Zwagerman samengestelde bundel 'De ontdekking van de literatuur. The Paris Review Interviews'.
Dan lees je ook dat hij een drinkende schrijver was. Hee, waar kennen we die van?
Leuk, meer over Carver!
Ik weet dat Zwagerman met hem wegloopt. Maar Zwagerman zelf kan het niet! Drinkende schrijvers zijn lijdende schrijvers zijn goede schrijvers. Liefde maakt immers meer kapot dan er drank is.
BeantwoordenVerwijderenO, en ik lees enkel nog (goede) vertalingen. Na twintig jaar heb ik mij daarbij neergelegd.
BeantwoordenVerwijderenDie is er ook! Gek genoeg heet het boek dan: waar wij over praten als wij over liefde praten.
BeantwoordenVerwijderen